In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden om aan appellante een vervoersvoorziening in de vorm van een bruikleenauto toe te kennen. Appellante, geboren in 1951 en bekend met fysieke en ernstige psychische aandoeningen, heeft herhaaldelijk verzocht om een vervoersvoorziening, maar het college heeft deze verzoeken steeds afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de beslissing van het college ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft dit oordeel. De Raad oordeelt dat appellante zelf kan voorzien in haar vervoersbehoefte door gebruik te maken van een (eigen) auto uit haar sociale netwerk. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar appellante niet aanwezig was, maar wel vertegenwoordigd door haar advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door een ambtenaar. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt, omdat appellante geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De beslissing van het college om geen vervoersvoorziening te verstrekken blijft dan ook in stand.