ECLI:NL:CRVB:2021:408

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
19/3676 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning en financiële tegemoetkoming in vervoerskosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante had een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening in de vorm van een bruikleenauto en een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden had deze aanvraag afgewezen, maar had wel een financiële tegemoetkoming verstrekt voor de vervoerskosten. De Raad oordeelde dat het college de aanvraag terecht had afgewezen, omdat er geen medische noodzaak was aangetoond voor de bruikleenauto. De Raad stelde vast dat appellante gebruik kon maken van andere vervoersmogelijkheden, zoals vervoer door familie of vrienden, en dat zij incidenteel een auto kon huren. De rechtbank had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Raad bevestigde de beslissing van het college en oordeelde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd die het oordeel van de rechtbank konden veranderen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

19.3676 WMO15

Datum uitspraak: 24 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 juli 2019, 18/2455 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. van den Os hoger beroep ingesteld en verzocht om het college te veroordelen tot vergoeding van schade bestaande uit wettelijke rente.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2020, gedeeltelijk door middel van (beeld)bellen. Namens appellante is mr. J. Voorberg verschenen, vergezeld door E.H. Vrouwe, psycholoog. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door B. van der Horst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft, na een aantal eerdere aanvragen, in verband met fysieke en ernstige psychische problematiek op 1 januari 2009 een aanvraag ingediend om op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening in de vorm van een bruikleenauto en een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten.
1.2.
Om uit een in één van de eerdere procedures ontstane impasse tussen het college en appellante te komen en de aanvraag zorgvuldig af te handelen, is in een overeenkomst van 4 februari 2009 tussen appellante en de (toenmalige) burgemeester van Leeuwarden afgesproken dat een te benoemen mediator een bindend advies zal uitbrengen over de vraag of het college zich gehouden heeft aan de vastgestelde criteria. Vervolgens is prof. mr. P. Nicolaï (Nicolaï) hiertoe aangewezen en is op 3 maart 2010 een stappenplan opgesteld over het te volgen traject en de rol van Nicolaï daarbij.
1.3.
Naar aanleiding van de aanvraag van 1 januari 2009 heeft op 19 april 2010 een huisbezoek plaatsgevonden bij appellante. Op 28 januari 2011 heeft een medisch adviseur van MO-zaak een advies uitgebracht. Op 2 juni 2011 heeft Nicolai geadviseerd deze rapportage niet bij de beoordeling te betrekken. Het college heeft deze rapportage vervolgens buiten beschouwing gelaten.
1.4.
Op verzoek van appellante hebben psychiater prof. dr. G. Glas (Glas) en psychiater in opleiding W. van der Jagt appellante onderzocht en daarover op 28 augustus 2011 gerapporteerd.
1.5.
Op verzoek van MO-zaak hebben Glas en drs. J. Termeer, psychiater, appellante onderzocht en een rapport, ontvangen op 4 juli 2013, uitgebracht.
1.6.
Op verzoek van MO-zaak heeft orthopedisch chirurg J.H. Postma op 18 november 2013 een rapport uitgebracht.
1.7.
Op 17 juli 2014 heeft appellante goedkeuring gegeven om de medische adviezen te laten beoordelen door een medisch adviseur van MO-zaak en toe te voegen aan het dossier. Zij heeft geen toestemming verleend tot het stellen van nadere vragen aan de adviserende deskundigen.
1.8.
Op 28 augustus 2014 heeft medisch adviseur A.N. van Dijk (Van Dijk) op basis van dossieronderzoek en de onder 1.4 tot en met 1.6 genoemde rapporten een advies uitgebracht aan het college.
1.9.
Op 2 oktober 2014 en 6 april 2016 heeft indicatieadviseur B. van der Horst adviezen uitgebracht aan het college. Vervolgens heeft het college een conceptbesluit van 9 juni 2016 voorgelegd aan Nicolaï. Nicolaï heeft op 9 juni 2016 een advies uitgebracht.
1.10.
Bij besluit van 21 december 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 juli 2018 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om een vervoersvoorziening in de vorm van een bruikleenauto met toepassing van de Wmo afgewezen en aan appellante voor de periode van 1 juni 2016 tot en met 31 december 2018 een financiële tegemoetkoming verstrekt in de vervoerskosten van € 983,25 per jaar. Voor de ingangsdatum is aangesloten bij de maand waarin Nicolaï heeft gereageerd op het conceptbesluit van 9 juni 2016. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat geen medische noodzaak bestaat voor een bruikleenauto. Niet is gebleken dat de vervoersbehoefte van appellante ten opzichte van 15 mei 2007 is gewijzigd. De medische situatie van appellante ten opzichte van 2006 is ook niet gewijzigd. Ook blijkt niet uit de stukken dat appellante geen gebruik zou kunnen maken van de verstrekte financiële tegemoetkoming. Zij maakt gebruik van vervoer van familie/vrienden of kan daarvan gebruik maken. Daarnaast kan zij via internet incidenteel een auto huren bij een autoverhuurbedrijf. Er is medisch niet vastgesteld dat appellante dat niet zou kunnen. Nadere vragen over een dergelijke mogelijkheid kunnen niet worden gesteld aan de medisch adviseur als gevolg van de door appellante opgeworpen blokkade. Dat komt voor haar rekening en risico. Voorts heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij niet de beschikking heeft over een auto.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft overwogen dat in de overeenkomst noch in het stappenplan is opgenomen dat het inhoudelijke oordeel van Nicolaï leidend is bij het vaststellen van de te verstrekken voorziening. Het college heeft echter wel onzorgvuldig gehandeld door het conceptbesluit van 21 december 2017 niet aan Nicolaï voor te leggen. Het bestreden besluit berust daarom niet op een zorgvuldige voorbereiding en moet worden vernietigd. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door medisch adviseur Van Dijk zorgvuldig is verricht en voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het medisch advies van Van Dijk is conform het stappenplan voorgelegd aan Nicolai en uit zijn reactie blijkt niet dat het medisch advies van Van Dijk op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of dat dit gebreken vertoont die aanleiding geven tot twijfel omtrent de juistheid daarvan. De rechtbank volgt appellante niet in haar stelling dat het college meer aansluiting had moeten zoeken bij het medisch rapport van Glas en Van der Jagt dan bij het latere advies van Glas en Termeer uit 2014. Ook de stelling van appellante dat uit het advies van Glas en Termeer blijkt dat zij het verstrekken van een onopvallende auto van middenklasse formaat passend vinden, volgt de rechtbank niet. De rechtbank onderschrijft de motivering van het college waarom zij zich niet kan vinden in de conclusie in het rapport van Glas en Van der Jagt van 28 augustus 2011 over het niet kunnen huren van een auto en in de conclusie in het rapport van Glas en Termeer inzake ‘het voordeel van de twijfel’. Het college heeft voldoende onderbouwd dat medisch niet is vastgesteld dat het reserveren van een auto via internet en het laten brengen en ophalen daarvan niet mogelijk is. Hierbij heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat Van Dijk hierover nog nadere vragen had willen stellen aan de deskundigen, maar daarvoor geen toestemming van appellante heeft verkregen. Het niet geven van toestemming kan appellante aangerekend worden. Verder heeft het college voldoende onderbouwd dat gerede twijfel is over het individueel gebruik van een te verstrekken auto, dat sprake is van een relatief beperkte vervoersbehoefte en dat appellante gebruik kan maken van een auto dan wel dat appellante als passagier met vertrouwde personen kan meerijden. Dat Nicolaï een bruikleenauto de meest aangewezen voorziening vindt doet aan het voorgaande niet af, omdat de beslissing op de aanvraag het college toekomt. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de door het college gehanteerde berekeningswijze alsmede de toegekende financiële tegemoetkoming onjuist is.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de overeenkomst van 4 februari 2009. In deze overeenkomst is afgesproken dat het oordeel van Nicolaï bindend is. De rechtbank heeft ten onrechte de reactie van Nicolaï van 11 (lees: 12) april 2019 niet genoemd. Voorts heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat haar medische situatie is verslechterd ten opzichte van de vorige aanvraag. Appellante kan zich niet verenigen met de berekening van de vergoeding, omdat deze ten onrechte niet met terugwerkende kracht is toegekend en er tevens geen wettelijke rente met terugwerkende kracht is berekend en vergoed.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich grotendeels beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne. De Raad voegt daar nog het volgende aan toe. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de brief van Nicolaï van 12 april 2019. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de bewoordingen van de rechtbank blijkt dat deze brief door haar is meegewogen. Dat de brief niet is genoemd doet daar niet aan af. Appellante heeft de beroepsgrond dat de berekening van de vergoeding niet juist is in het geheel niet onderbouwd, zodat deze beroepsgrond niet slaagt. Ten slotte leidt wat ter zitting namens appellante naar voren is gebracht niet tot een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen.
4.4.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Gelet hierop is er geen grond voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en D.S. de Vries en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2021.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) B.H.B. Verheul