ECLI:NL:CRVB:2025:518
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft afgewezen. De rechtbank oordeelde dat appellante geen financieel belang meer had bij de procedure, omdat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag haar met eerdere besluiten tegemoet was gekomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting waar partijen niet verschenen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding terecht was. De Raad stelt vast dat de redelijke termijn in beroep met een jaar en drie maanden was overschreden, maar dat dit niet leidt tot een vergoeding van immateriële schade, gezien het geringe financiële belang van de procedure. De Raad concludeert dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht, omdat de rechtbank de proceskostenveroordeling correct heeft vastgesteld en er geen aanleiding is voor een vergoeding van bezwaarkosten. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.