ECLI:NL:CRVB:2025:51
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beroep op verjaring bij nabetaling van periodieke uitkering afgewezen
Op 9 januari 2025 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak tussen appellante en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellante, geboren in 1941, ontvangt sinds 1 november 1987 een periodieke uitkering als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). In verband met de AOW-uitkering van haar echtgenoot is haar uitkering per 1 juni 2012 opnieuw vastgesteld op 60% van de voor haar geldende grondslag. In mei 2023 heeft appellante een verzoek ingediend om haar uitkering opnieuw te laten berekenen. Verweerder heeft daarop de uitkering per 1 januari 2023 vastgesteld op 70% van de grondslag en met terugwerkende kracht tot 1 april 2018. Appellante is het niet eens met de terugwerkende kracht tot 1 april 2018 en heeft hiertegen beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 13 november 2024, waar appellante en haar echtgenoot aanwezig waren, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. I. Wolfert. De Raad oordeelt dat appellante geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die het onredelijk maken dat verweerder zich beroept op verjaring. De Raad stelt vast dat financiële aanspraken jegens de overheid na vijf jaar verjaard zijn, en dat de Wuv geen bepalingen bevat die deze regel buiten toepassing stellen. De Raad concludeert dat het beroep van appellante niet slaagt, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.