ECLI:NL:CRVB:2025:484
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van vermogensvaststelling door het college
Deze zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op basis van een vermogensvaststelling. Appellanten, die sinds 30 oktober 2012 bijstand ontvangen, hebben in hoger beroep aangevoerd dat de waarde van twee auto’s en een verzekeringsuitkering niet tot hun vermogen gerekend had moeten worden, omdat deze volgens hen toebehoorden aan hun meerderjarige zoon. Het college heeft echter vastgesteld dat de auto’s op naam van appellanten stonden en dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat deze niet tot hun vermogen behoorden. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad bevestigt dat het college de auto’s en de verzekeringsuitkering terecht tot het vermogen van appellanten heeft gerekend, en dat de intrekking en terugvordering van de bijstand gerechtvaardigd zijn. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 december 2022 wordt daarmee in stand gelaten.