ECLI:NL:CRVB:2025:48

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
24/99 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning kostenvergoeding bezwaarprocedure in het kader van de Wet langdurige zorg

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2025, staat de weigering van het CIZ om kosten in de bezwaarprocedure te vergoeden centraal. Appellant, een minderjarige met een verstandelijke beperking en een stoornis in het autistisch spectrum, heeft zijn ouders als vertegenwoordigers. De zaak betreft de aanvraag voor zorg onder de Wet langdurige zorg (Wlz) en de vraag of de rechtsbijstand die door zijn vader is verleend, als beroepsmatig kan worden aangemerkt. De Raad oordeelt dat de rechtsbijstand niet op zakelijke basis is verleend, omdat de vader tot het huishouden van de appellant behoort. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van appellant tegen het CIZ ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat de gronden van appellant niet slagen, en dat er geen recht bestaat op vergoeding van de proceskosten of het griffierecht. De uitspraak benadrukt dat rechtsbijstand door een familielid in beginsel niet als beroepsmatig kan worden aangemerkt, tenzij er overtuigend bewijs is dat dit wel het geval is. De Raad bevestigt de beslissing van het CIZ om geen kosten in bezwaar toe te kennen, en de uitspraak wordt in het openbaar gedaan.

Uitspraak

24/99 WLZ
Datum uitspraak: 8 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 december 2023, 22/2375 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het CIZ (CIZ)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat in de eerste plaats over de vergoeding van de kosten van appellant in de bezwaarprocedure. Appellant stelt dat hij voor vergoeding hiervan in aanmerking komt. De Raad geeft hem geen gelijk, omdat geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ook de gronden die appellant heeft gericht tegen de door de rechtbank gevolgde procedure en verrichte beoordeling, slagen niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellant, vertegenwoordigd door [moeder/vertegenwoordiger] , heeft [vader/gemachtigde] hoger beroep ingesteld. Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 november 2024. Appellant is niet verschenen. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren in 2012, is bekend met een verstandelijke beperking en een stoornis in het autistisch spectrum. Appellant woonde ten tijde van belang bij zijn ouders, [moeder/vertegenwoordiger] en [vader/gemachtigde] .
1.2.
Appellant heeft op 23 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor zorg als bedoeld in de Wet langdurige zorg (Wlz). Het CIZ heeft appellant met een besluit van 4 november 2021 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wlz per 4 november 2021 voor onbepaalde tijd geïndiceerd voor zorgprofiel ‘VG Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging’.
1.3.
Met een besluit van 29 maart 2022 (bestreden besluit 1) heeft het CIZ het bezwaar tegen het besluit van 4 november 2021 gegrond verklaard en appellant per 4 november 2021 voor onbepaalde tijd geïndiceerd voor zorgprofiel ‘VG (besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering’.
1.4.
Met een besluit van 4 april 2022 (bestreden besluit 2) heeft het CIZ, voor zover van belang, bepaald dat de kosten in bezwaar niet worden vergoed, omdat geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. [vader/gemachtigde] heeft namelijk bezwaar gemaakt namens zijn kind, dat tot zijn huishouden behoort.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft, voor zover van belang, het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarmee bestreden besluit 2 in stand gelaten. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het CIZ terecht heeft besloten de kosten in bezwaar niet te vergoeden, nu de rechtsbijstand niet op zakelijke basis is verleend en daarom niet kan gelden als beroepsmatig verleend.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens, voor zover de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond heeft verklaard. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 terecht ongegrond heeft verklaard, aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Appellant heeft een aantal gronden aangevoerd over de procedure bij en beoordeling door de rechtbank. Volgens appellant heeft de rechtbank verzuimd alle relevante feiten en omstandigheden te vermelden in de uitspraak en de aanvullende beroepsgronden niet besproken. Ook beschikte de rechtbank niet over alle relevante informatie om uitspraak te kunnen doen en heeft de rechtbank deze ten onrechte niet opgevraagd bij het CIZ. Er heeft namelijk nog relevante nadere besluitvorming door het CIZ plaatsgevonden. Appellant benoemt verder dat de rechtbank de nadere beroepsgronden van appellant pas aan het CIZ heeft voorgelegd nádat appellant toestemming had gegeven uitspraak te doen zonder zitting, en dat vervolgens geen wederhoor meer heeft plaatsgevonden.
4.2.
Deze beroepsgronden slagen niet. Onduidelijk is welke voor de te verrichten beoordeling relevante feiten en omstandigheden de rechtbank niet heeft vermeld. Verder is de rechtbank in de aangevallen uitspraak voldoende ingegaan op de beroepsgronden van appellant. Wat betreft de gestelde nadere besluitvorming die zou hebben plaatsgevonden heeft het CIZ ter zitting laten weten dat het CIZ na bestreden besluit 2 geen besluiten betreffende appellant meer heeft genomen. Verder heeft de rechtbank de nadere beroepsgronden van appellant weliswaar pas ter reactie doorgestuurd naar het CIZ nadat zij partijen om toestemming had gevraagd het onderzoek ter zitting achterwege te laten, maar het CIZ heeft op die nadere gronden niet meer gereageerd. Er is dus geen nieuwe informatie gekomen waar appellant niet op heeft kunnen reageren. Van schending van enige rechtsregel door de rechtbank is niet gebleken.
4.3.
Appellant heeft verder aangevoerd dat er wel sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Uit bankafschriften van de gemachtigde blijkt immers dat de wettelijk vertegenwoordiger van appellant hem op 24 december 2021 een bedrag van € 500,- heeft betaald. Dit maakt dat voldoende aannemelijk is dat de rechtsbijstand op zakelijke basis is verleend.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Volgens vaste rechtspraak staat een familierelatie er op zichzelf niet aan in de weg dat de gemachtigde als derde wordt aangemerkt. Die familierelatie staat ook niet aan het beroepsmatige karakter van verleende rechtsbijstand in de weg, met dien verstande dat als rechtsbijstand wordt verleend door een persoon die behoort tot het huishouden van belanghebbende in beginsel moet worden aangenomen dat deze niet op zakelijke basis is verleend en daarom niet kan gelden als beroepsmatig verleend. [1] Niet in geschil is dat gemachtigde de vader is van appellant en dat zij ten tijde van de bestreden besluitvorming op hetzelfde adres woonden. De gemachtigde behoorde dan ook tot het huishouden van appellant, zodat in beginsel moet worden aangenomen dat de rechtsbijstand niet op zakelijke basis is verleend en daarom niet kan gelden als beroepsmatig verleend. Wat appellant heeft aangevoerd is onvoldoende om aan te nemen dat de rechtsbijstand wel op zakelijke basis is verleend.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten. Dit betekent dat de beslissing van het CIZ om geen kosten in bezwaar toe te kennen in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.J. Janssen, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025.
(getekend) J.J. Janssen
(getekend) R.R. Olde Engberink

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:15, tweede lid
De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Besluit proceskosten bestuursrecht
Artikel 1, aanhef en onder a
Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 19 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1184.