ECLI:NL:CRVB:2025:479
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beslissing op verzoek om wraking in hoger beroep inzake griffierecht en betalingsonmacht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 maart 2025 een verzoek om wraking van verzoeker niet in behandeling genomen. Verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 december 2023, waarin zijn verzoek om herziening van een eerdere uitspraak werd afgewezen. Verzoeker verzocht om vrijstelling van het griffierecht, maar dit verzoek werd door de griffier van de Raad op 2 juli 2024 afgewezen. Hierop volgden meerdere brieven van de griffier waarin verzoeker werd gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht. Verzoeker heeft vervolgens een verzoek om wraking ingediend, omdat hij meende dat hij ten onrechte geen vrijstelling van het griffierecht kreeg en dat er niet op zijn e-mails werd gereageerd.
De wrakingskamer overweegt dat de beslissing van de griffier om het verzoek om betalingsonmacht af te wijzen voorlopig is en dat er nog geen rechterlijke beslissing in de procedure is genomen. Het verzoek om wraking heeft dan ook geen betrekking op de rechters die de zaak behandelen, aangezien er nog geen zitting heeft plaatsgevonden. De wrakingskamer kan besluiten om een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen zonder zitting, indien het verzoek niet voldoet aan de gestelde eisen. In dit geval is het verzoek om wraking afgewezen, omdat het niet betrekking heeft op een met de behandeling van de zaak belaste rechter.
De beslissing is genomen door de voorzitter E. Dijt en de leden L.M. Tobé en E.W. Akkerman, in aanwezigheid van griffier N. ter Heerdt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 maart 2025.