ECLI:NL:CRVB:2025:479

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
24/237 PW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoek om wraking in hoger beroep inzake griffierecht en betalingsonmacht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 maart 2025 een verzoek om wraking van verzoeker niet in behandeling genomen. Verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 december 2023, waarin zijn verzoek om herziening van een eerdere uitspraak werd afgewezen. Verzoeker verzocht om vrijstelling van het griffierecht, maar dit verzoek werd door de griffier van de Raad op 2 juli 2024 afgewezen. Hierop volgden meerdere brieven van de griffier waarin verzoeker werd gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht. Verzoeker heeft vervolgens een verzoek om wraking ingediend, omdat hij meende dat hij ten onrechte geen vrijstelling van het griffierecht kreeg en dat er niet op zijn e-mails werd gereageerd.

De wrakingskamer overweegt dat de beslissing van de griffier om het verzoek om betalingsonmacht af te wijzen voorlopig is en dat er nog geen rechterlijke beslissing in de procedure is genomen. Het verzoek om wraking heeft dan ook geen betrekking op de rechters die de zaak behandelen, aangezien er nog geen zitting heeft plaatsgevonden. De wrakingskamer kan besluiten om een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen zonder zitting, indien het verzoek niet voldoet aan de gestelde eisen. In dit geval is het verzoek om wraking afgewezen, omdat het niet betrekking heeft op een met de behandeling van de zaak belaste rechter.

De beslissing is genomen door de voorzitter E. Dijt en de leden L.M. Tobé en E.W. Akkerman, in aanwezigheid van griffier N. ter Heerdt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 maart 2025.

Uitspraak

24/237 PW-W
Datum beslissing: 27 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 december 2023, 23/7024, op zijn verzoek om herziening van een uitspraak van de voorzieningenrechter van die rechtbank van 8 juni 2022, 22/1660 en 22/1675. Verzoeker heeft in hoger beroep verzocht om vrijstelling van het griffierecht.
Bij brief van 2 juli 2024 heeft de griffier van de Raad het beroep van verzoeker op betalingsonmacht afgewezen.
Bij brieven van 10 augustus 2024, 25 december 2024 en 29 januari 2025 is verzoeker door de griffier van de Raad gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brieven moet zijn betaald.
Verzoeker heeft verzocht om wraking.

OVERWEGINGEN

1. De regels uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wrakings- en verschoningsregeling bestuursrechtelijke colleges 2022 (Regeling) die voor de beoordeling van de verzoeken om wraking belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze beslissing. De bijlage maakt deel uit van de beslissing.
2. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat hij ten onrechte geen vrijstelling krijgt van het griffierecht en dat op zijn e-mails hierover niet wordt gereageerd.
3. De wrakingskamer overweegt als volgt.
3.1.
In artikel 8:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift door de griffier een griffierecht wordt geheven. Dit neemt niet weg dat zich gevallen kunnen voordoen waarin heffing van het ingevolge de wet verschuldigde bedrag aan griffierecht het voor de rechtzoekende onmogelijk, althans uiterst moeilijk maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde rechtsgang. Mede gelet op het belang dat in een rechtsstaat toekomt aan de toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie kan daarom in een dergelijk geval door de rechtzoekende een verzoek worden gedaan om geen griffierecht te heffen. Indien de financiële situatie van de rechtzoekende in de beoordelingsperiode naar het oordeel van de griffier van het gerecht voldoet aan de normen voor het niet heffen van griffierecht, dan wijst de griffier van het gerecht een verzoek op betalingsonmacht voorshands toe en wordt van de rechtzoekende vooralsnog geen griffierecht geheven. Indien de griffier van het gerecht op grond van de door de betrokkene verstrekte informatie of de door de Raad voor rechtsbijstand verstrekte inkomensverklaring van oordeel is dat de rechtzoekende niet voldoet aan de normen voor het afzien van de heffing van griffierecht, dan wijst de griffier van het gerecht het verzoek op betalingsonmacht voorshands af.
3.2.
De onder 3.1 genoemde beslissingen van de griffier van het gerecht hebben een voorlopig karakter. Dit, omdat uiteindelijk de rechter beslist of een rechtzoekende met het achterwege laten van betaling van het griffierecht in verzuim is als bedoeld in artikel 8:41, zesde lid, van de Awb. Om die reden is in de jurisprudentie dan ook bepaald dat wanneer in de loop van de procedure gerede twijfel ontstaat aan de juistheid van de beslissing van de griffier van het gerecht, daarvan uiterlijk tot de (eind)uitspraak kan worden teruggekomen [1] .
3.3.
In deze procedure is uitsluitend een beslissing door de griffier van de Raad genomen waarbij het beroep van verzoeker op betalingsonmacht (voorshands) is afgewezen, gevolgd door brieven van de griffier waarin wordt verzocht het griffierecht te betalen. Er is nog geen sprake is van enige rechterlijke beslissing in deze procedure. Het verzoek om wraking heeft dan ook geen betrekking op de met de behandeling van de zaak belaste rechter(s). Met toepassing van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van de Regeling zal het verzoek om wraking daarom, zonder daartoe een zitting te houden, niet in behandeling worden genomen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep neemt het verzoek om wraking niet in behandeling.
Deze beslissing is gedaan door E. Dijt als voorzitter en L.M. Tobé en E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2025.
(getekend) E. Dijt
(getekend) N. ter Heerdt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 8:15 van de Awb
Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Artikel 3 van de Regeling
[…]
4. De wrakingskamer kan zonder daartoe een zitting te houden beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen indien:
het niet afkomstig is van een partij;
het is gedaan nadat in de hoofdzaak de einduitspraak openbaar is gemaakt;
het geen betrekking heeft op een met de behandeling van de zaak belast lid van het college;
het betrekking heeft op het college als zodanig;
het een volgend verzoek ten aanzien van hetzelfde lid of dezelfde leden betreft en geen feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden;
het niet is gemotiveerd;
het evident blijk geeft van misbruik van het wrakingsmiddel.
[…]
6. Indien de wrakingskamer beslist dat het verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen, wordt de behandeling van de zaak voortgezet. De beslissing van de wrakingskamer om het verzoek niet in behandeling te nemen wordt met vermelding van de gronden schriftelijk aan partijen medegedeeld.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Raad van 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282.