ECLI:NL:CRVB:2025:464

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
23/2671 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van het Uwv om het ziekengeld van betrokkene te korten wegens onvoldoende informatie over passend werk

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om het ziekengeld van betrokkene te korten. Appellante, Concreeto Uitzendbureau B.V., stelt dat betrokkene zonder deugdelijke grond heeft geweigerd passende arbeid te verrichten. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat het Uwv terecht heeft geweigerd het ziekengeld te korten. De Raad stelt vast dat er geen bewijs is dat betrokkene voorafgaand aan de dag waarop hij geacht werd te werken, voldoende is geïnformeerd over de inhoud van de werkzaamheden, het aantal te werken uren en de verdiensten. De Raad concludeert dat betrokkene niet kan worden verweten dat hij een passend werkaanbod heeft geweigerd, omdat er geen concreet aanbod is gedaan. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde, wordt bevestigd. De Raad benadrukt dat de eigenrisicodrager verplicht is om een schriftelijk plan van aanpak op te stellen, maar dat dit niet is nageleefd door appellante. De uitspraak bevestigt dat het recht op ZW-uitkering vanaf 24 januari 2022 niet kan worden gekort met het inkomen dat betrokkene had kunnen verdienen met de aangepaste werkzaamheden.

Uitspraak

23/2671 ZW
Datum uitspraak: 26 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 augustus 2023, 22/4229 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
Concreeto Uitzendbureau B.V. te Rotterdam (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] (betrokkene)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd het ziekengeld van betrokkene te korten. Volgens appellante bestaat hiertoe aanleiding omdat betrokkene, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, zonder deugdelijke grond heeft geweigerd passende arbeid te verrichten. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd het ziekengeld van betrokkene te korten.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. drs. E.C. Spiering hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 februari 2025. Voor appellante is verschenen mr. drs. Spiering. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek. Namens betrokkene is verschenen mr. B. Özates, advocaat.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW). Betrokkene is als industrieel reiniger door appellante tewerkgesteld bij inlener [naam bedrijf] . Op 6 december 2021 heeft betrokkene zich voor dit werk ziekgemeld. Het dienstverband is geëindigd op 31 december 2021. Hierna heeft het Uwv een ZW-uitkering toegekend, die door appellante als eigenrisicodrager wordt betaald.
1.2.
Appellante heeft het Uwv op 25 januari 2022 verzocht het ziekengeld van betrokkene te korten vanwege een weigering om aangeboden passend werk bij de voormalige inlener [naam bedrijf] te verrichten. Het Uwv heeft vervolgens met een besluit van 13 april 2022 de ZWuitkering van betrokkene gekort met het inkomen dat hij had kunnen verdienen met het werk dat hij vanaf 24 januari 2022 bij [naam bedrijf] had kunnen verrichten. Dit betekent dat het recht op ZW-uitkering vanaf 24 januari 2022 niet werd uitbetaald.
1.3.
Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 april 2022. Het Uwv heeft dit bezwaar bij besluit van 19 augustus 2022 (bestreden besluit 1) gegrond verklaard. Betrokkene heeft met terugwerkende kracht per 24 januari 2022 recht op uitbetaling van zijn ZWuitkering.
1.4.
Appellante heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Hierna heeft het Uwv op 7 december 2022 een nieuw besluit genomen (bestreden besluit 2), waarin het bezwaar van betrokkene opnieuw gegrond is verklaard. Het Uwv heeft aan dat nieuwe besluit ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat aan betrokkene een concreet en passend werkaanbod is gedaan. Uit geen enkel stuk kan worden opgemaakt dat met betrokkene de inhoud van de werkzaamheden, het aantal te werken uren en zijn verdiensten is besproken en of er een contract in het vooruitzicht werd gesteld. Betrokkene kan niet worden verweten dat hij een passend werkaanbod zou hebben geweigerd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Over bestreden besluit 2 heeft de rechtbank overwogen dat de eigenrisicodrager een schriftelijk plan van aanpak dient op te stellen indien blijkt dat er nog mogelijkheden zijn om terugkeer naar arbeid te bevorderen. Dat heeft appellante nagelaten. Verder overweegt de rechtbank dat betrokkene op de dag dat hij al aan het werk zou moeten zijn voor het eerst is gewezen op de inhoud van de werkzaamheden. Niet gebleken is van een afspraak over het aantal te werken uren en de daarbij behorende verdiensten. Gelet hierop heeft de rechtbank geoordeeld dat betrokkene niet kan worden verweten dat hij een passend werkaanbod heeft geweigerd.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens voor zover daarmee het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond is verklaard. Appellante heeft (kort samengevat) aangevoerd dat het Uwv ten onrechte het ziekengeld van betrokkene niet heeft gekort. Volgens artikel 30 van de ZW is een plan van aanpak niet vereist en gaat het er enkel om of de werknemer in de gelegenheid is gesteld passend werk te verrichten. Gelet op het berichtenverkeer tussen partijen is aan deze voorwaarde voldaan.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit in stand heeft gelaten waarin het Uwv heeft geweigerd het ziekengeld van betrokkene per 24 januari 2022 op grond van artikel 30, tweede lid, van de ZW te korten. Dat doet hij aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Ter beoordeling ligt voor of het Uwv terecht heeft geweigerd om het ziekengeld van betrokkene te korten, omdat betrokkene zonder deugdelijke grond zou hebben geweigerd passende arbeid te verrichten. Gelet op artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de ZW, is hierbij van belang of betrokkene daartoe door appellante in de gelegenheid is gesteld. In zijn algemeenheid is hiervoor nodig dat met de zieke werknemer is besproken wat de inhoud van de werkzaamheden, het aantal te werken uren en – met het oog op de eventuele toepassing van het tweede lid – de verdiensten zouden zijn. De zieke werknemer moet dus concreet weten wat van hem wordt gevraagd. De Raad is van oordeel dat dat bij betrokkene niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
4.3.
Naar aanleiding van een spreekuurbezoek op 18 januari 2022 heeft de bedrijfsarts betrokkene geschikt geacht voor aangepaste werkzaamheden, rekening houdend met zijn beperkingen (frequent reiken, zwaar duwen en trekken, zwaar tillen en dragen, het verhandelen van zware lasten, boven schouderhoogte actief zijn en langdurig beeldschermwerk). In een mailbericht van appellante aan betrokkene van vrijdag 21 januari 2022 (12:20 uur) staat dat de bedrijfsarts betrokkene weer in staat acht zijn arbeid met enige aanpassingen te hervatten en dat de opdrachtgever geschikt werk voor hem heeft waarop hij vanaf aanstaande maandag is ingedeeld. Op dezelfde dag volgt om 14:48 uur een mailbericht aan betrokkene (en een collega) dat de planning voor maandag op dat moment wordt afgerond en dat daarvoor contact met beiden moet zijn geweest voor de detailafronding. Vermeld staat verder dat betrokkene conform richtlijn bedrijfsarts maandag wordt ingepland voor het werk en verzocht wordt om terug te bellen vóór 15:15 uur. Ten slotte staat in een app-bericht van dezelfde dag dat betrokkene is ingedeeld op [naam bedrijf] . Op maandag 24 januari 2022, de dag waarop betrokkene had moeten beginnen, is betrokkene door appellante nader geïnformeerd. Hij ontvangt die dag om 12:18 uur een mail van appellante waarin wordt verwezen naar een bijgevoegde mail van de Arbodienst van 10.44 uur, waarin staat dat betrokkene (en zijn collega) na overleg met de bedrijfsarts geschikt worden geacht voor het uitvoeren van deze aangepaste werkzaamheden (vegen, opruimen van de afdeling, afdeling vrij houden van verpakkingsmateriaal).
4.4.
Anders dan appellante ter zitting heeft betoogd, volgt uit dit berichtenverkeer niet dat betrokkene voorafgaand aan de dag waarop hij geacht werd het aangepaste werk te verrichten, door appellante is geïnformeerd over hetgeen van hem werd verwacht. Pas op de dag dat hij al aan het werk zou moeten zijn, heeft appellante betrokkene om 12:18 uur duidelijk gemaakt wat de uit te voeren aangepaste werkzaamheden zouden inhouden. Dat betrokkene bekend was met het werken bij inlener [naam bedrijf] , betekent niet dat betrokkene eveneens bekend was met de aangepaste werkzaamheden die hij in het kader van zijn re-integratie tijdens de ZWuitkering bij [naam bedrijf] moest gaan verrichten. Ook blijkt niet dat met betrokkene gesproken is over het aantal te werken uren en de daarbij behorende verdiensten.
4.5.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is van concreet aan betrokkene voorgehouden passende arbeid waartoe betrokkene in de gelegenheid is gesteld, geen sprake. Het Uwv heeft zich reeds daarom terecht op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestond om het ziekengeld van betrokkene op grond van artikel 30, tweede lid, van de ZW te korten.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd. Dit betekent dat de ZW-uitkering vanaf 24 januari 2022 niet kan worden gekort met het inkomen dat betrokkene met de aangepaste werkzaamheden had kunnen verdienen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en D.S. de Vries en J.H. Ermers als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2025.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) C.M. Snellenberg

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 30 Ziektewet
“1. De zieke werknemer is verplicht:
a. passende arbeid te verrichten indien hij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld;
(…)
2. Weigert de werknemer die aanspraak maakt op ziekengeld zonder deugdelijke grond de arbeid, bedoeld in het eerste lid, te verrichten, dan wordt het loon dat hij zou hebben ontvangen indien hij deze arbeid wel verricht had, beschouwd als inkomen als bedoeld in artikel 31, eerste lid. (…)”