ECLI:NL:CRVB:2025:44

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
24/127 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot herziening van toekenning op grond van de Wuv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2025 uitspraak gedaan over het verzoek van appellant om de eerdere afwijzing van zijn aanvraag om toekenning op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) te herzien. Appellant, geboren in 1939 uit een gemengd huwelijk, had in 2002 een aanvraag ingediend die in 2003 werd afgewezen omdat niet kon worden vastgesteld dat hij vervolging in de zin van de Wuv had ondergaan. In februari 2023 verzocht appellant om herziening van deze afwijzing, maar verweerder bleef bij zijn standpunt dat er geen nieuwe feiten waren die tot een ander oordeel konden leiden.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 13 november 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.S. van den Berg, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. I. Wolfert. De Raad concludeerde dat de omstandigheden van appellant niet wezenlijk verschilden van die van andere kinderen uit gemengde huwelijken en dat de nieuw gepresenteerde feiten niet voldoende waren om de eerdere afwijzing te herzien. De Raad oordeelde dat het beroep van appellant niet slaagde en dat het bestreden besluit in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/127 WUV
Datum uitspraak: 9 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
SAMENVATTING
Verweerder heeft afwijzend beslist op het verzoek van appellant om de eerdere afwijzing van de aanvraag om toekenningen op grond van de Wuv te herzien. De Raad onderschrijft dat standpunt van verweerder. Wel is gebleken van een nieuw feit maar dit feit kan niet leiden tot het oordeel dat de eerdere afwijzing onjuist is geweest. Ook nu is niet gebleken dat appellant vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan dan wel onder toepassing van de antihardheidsbepaling met de vervolgde kan worden gelijkgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. ing. R.S. van den Berg beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 14 december 2023, kenmerk BZ011624979 (bestreden besluit). Dit betreft de Wuv. [1]
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 november 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Berg. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Wolfert.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is geboren in 1939 uit een zogenoemd gemengd huwelijk waarbij de vader de Joodse partner was. In november 2002 heeft appellant een aanvraag ingediend om toekenning van een uitkering op grond van de Wuv. Met een besluit van 18 april 2003 is de aanvraag afgewezen omdat verweerder niet heeft kunnen vaststellen dat appellant vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan. De oorlogsomstandigheden van appellant hebben verweerder geen aanleiding gegeven te onderzoeken of appellant met de vervolgde kan worden gelijkgesteld. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend en het staat daarmee in rechte vast.
1.2.
In februari 2023 heeft appellant verweerder verzocht de afwijzing te herzien. Met een besluit van 24 augustus 2023 heeft verweerder dat verzoek afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar verweerder is met het bestreden besluit bij de afwijzing gebleven. Wel is geconstateerd dat er een nieuw feit is genoemd maar dat betreft volgens verweerder geen feit dat tot een ander oordeel kan leiden. Verweerder blijft van oordeel dat niet is aangetoond dat appellant vervolging heeft ondergaan en dat de oorlogsomstandigheden waarin hij als kind uit een gemengd huwelijk heeft verkeerd zich niet negatief hebben onderscheiden van die van andere kinderen uit een gemengd huwelijk.
1.3.
Appellant is het – kort gezegd – niet eens met de weigering van verweerder om de eerdere afwijzing van aanspraken op grond van de Wuv te herzien.

Het oordeel van de Raad

2.1.
De Raad beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van wat appellant in beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het beroep niet slaagt.
2.2.
Namens appellant zijn de gronden van het beroep uitvoerig toegelicht. De Raad stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak [2] de bestuursrechter niet op alle aangevoerde gronden hoeft in te gaan, maar zich kan beperken tot de kern daarvan. De Raad zal zich dan ook beperken tot bespreking van de kern van de namens appellant aangevoerde gronden.
2.3.
Op grond van artikel 61, tweede lid, van de Wuv is verweerder bevoegd een eerder gegeven beschikking in het voordeel van de betrokkene te herzien als de betrokkene daarvoor een aanvraag heeft ingediend. Daarbij staat centraal de vraag of er nieuwe feiten of gegevens naar voren zijn gekomen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
2.4.
Met verweerder ziet de Raad zodanige feiten en gegevens in deze herzieningszaak niet. Verweerder heeft in 2003 niet kunnen vaststellen dat appellant zelf vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan. Het gegeven dat de moeder van appellant zich na een bezoek van de Grüne Polizei heeft moeten melden aan de Euterpestraat in Amsterdam is in dat verband wel aan te merken als een nieuw feit, maar kan niet leiden tot het oordeel dat appellant zelf vervolging heeft ondergaan. In de situatie dat de moeder van appellant zich heeft moeten melden wordt geen aanleiding gezien om te komen tot het oordeel dat de omstandigheden waaronder appellant de oorlogsjaren heeft moeten doorbrengen zich duidelijk ongunstiger hebben onderscheiden van die van andere gemengd gehuwden of hun kinderen. Verweerder heeft terecht geen aanleiding gezien om appellant om die reden met een vervolgde gelijk te stellen. Verder kan appellant niet met een vervolgde worden gelijkgesteld op grond van zogenoemde 2e generatie-problematiek omdat met ingang van 1 januari 2002 een einde is gekomen aan het door verweerder op dit punt gevoerde (buitenwettelijk begunstigde) beleid. De Raad heeft het niet langer handhaven van dit beleid in vaste rechtspraak onderschreven. [3] Wat namens appellant wordt gesteld geeft geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Dat twee broers van appellant op basis van genoemd beleid wel aanspraken ontlenen aan de Wuv komt omdat zij vóór 1 januari 2002 een aanvraag daartoe hebben ingediend. Appellant heeft destijds geen aanvraag ingediend. Van gelijke gevallen is reeds daarom geen sprake.

Conclusie en gevolgen

2.5.
Het beroep slaagt dus niet. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
3. Omdat het beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2025.
(getekend) H. Lagas
(getekend) N. El Khabazi

Voetnoten

1.Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 februari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8746.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 maart 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AP4450.