In deze zaak gaat het om de toekenning van kinderbijslag aan een migrerend Unieburger, appellante, die aanspraak maakt op kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Appellante, die de Bulgaarse nationaliteit heeft, heeft twee kinderen die in Nederland zijn geboren. De centrale vraag is vanaf welke datum appellante recht heeft op kinderbijslag, gezien haar woonplaats in Nederland. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat appellante op 1 april 2019 verzekerd was voor de AKW en recht heeft op kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal van 2019. Dit oordeel is gebaseerd op de feiten dat appellante vanaf 6 december 2019 zelfstandige woonruimte in Nederland had en dat haar kinderen in Nederland zijn geboren. De Svb had eerder besloten dat appellante pas per 6 december 2019 recht had op kinderbijslag, maar de Raad heeft dit besluit vernietigd. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, maar de Raad komt tot de conclusie dat de rechtbank dit onterecht heeft gedaan. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard, waardoor zij recht heeft op kinderbijslag over de relevante kwartalen. De Svb is veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante.