ECLI:NL:CRVB:2025:404

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
24/1050 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning Bbz-uitkering voor de duur van een jaar; weigering voor langere periode op basis van externe omstandigheden

In deze zaak gaat het om de vraag of appellant in aanmerking komt voor een uitkering voor levensonderhoud als gevestigde zelfstandige op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Het college heeft de uitkering toegekend voor een periode van twaalf maanden. Appellant heeft gevraagd om een uitkering voor een langere duur. Aan de voorwaarden om een Bbz-uitkering voor een langere duur toe te kennen voldoet appellant niet. Er zijn namelijk geen externe omstandigheden van tijdelijke aard. Appellant krijgt dus geen gelijk. De rechtbank mocht de verklaring die appellant bij de zitting van de rechtbank heeft afgelegd bij haar beoordeling betrekken.

Namens appellant heeft mr. S. van der Eijk, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 januari 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Eijk en E. Kosanovic als tolk in de Engelse taal. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. Logan.

De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De regels die voor de beoordeling van het hoger beroep van belang zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

24/1050 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 april 2024, 23/7676 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 4 maart 2025
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om de vraag of appellant in aanmerking komt voor een uitkering voor levensonderhoud als gevestigde zelfstandige op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Het college heeft de uitkering toegekend voor een periode van twaalf maanden. Appellant heeft gevraagd om een uitkering voor een langere duur. Aan de voorwaarden om een Bbz-uitkering voor een langere duur toe te kennen voldoet appellant niet. Er zijn namelijk geen externe omstandigheden van tijdelijke aard. Appellant krijgt dus geen gelijk. De rechtbank mocht de verklaring die appellant bij de zitting van de rechtbank heeft afgelegd bij haar beoordeling betrekken.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. van der Eijk, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 januari 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Eijk en E. Kosanovic als tolk in de Engelse taal. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. Logan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is sinds 1 december 2011 eigenaar van [naam B.V.]
1.2.
Op 13 april 2023 heeft appellant een uitkering voor levensonderhoud aangevraagd op grond van het Bbz 2004. Daarbij heeft appellant aangegeven dat zijn bedrijf al jaren niet zo goed loopt, maar dat hij zijn bedrijf niet kan uitschrijven bij de Kamer van Koophandel omdat hij een geschil heeft met de Belastingdienst over een opgelegde aanslag. Appellant heeft deze uitkering aangevraagd als gevestigde zelfstandige.
1.3.
Met een besluit van 11 juli 2023 heeft het college aan appellant over de periode van 13 april 2023 tot en met 12 oktober 2023 een Bbz-uitkering voor levensonderhoud toegekend in de vorm van een renteloze lening. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.4.
Met een besluit van 4 oktober 2023 heeft het college het besluit van 11 juli 2023 ingetrokken en over de periode van 13 april 2023 tot en met 12 april 2024 een Bbz-uitkering toegekend voor de kosten van levensonderhoud. Daarbij heeft het college aangegeven dat appellant vanaf 13 april 2024 geen recht meer heeft op een uitkering omdat hij dan de maximale uitkeringstermijn voor een gevestigde zelfstandige heeft bereikt.
1.5.
Met een besluit van 23 oktober 2023 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 11 juli 2023 niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft het bezwaar tegen het besluit van 4 oktober 2023 ongegrond verklaard. Op grond van artikel 18 van het Bbz 2004 is terecht een uitkering voor de duur van twaalf maanden toegekend. Er zijn geen externe omstandigheden van tijdelijke aard waardoor de uitkeringsduur verlengd zou moeten worden. Een langere uitkeringsduur zou in de richting gaan van een inkomensgarantie. Dit is in strijd met het uitgangspunt dat aan de gevestigde zelfstandige alleen een Bbz-uitkering kan worden verleend bij tijdelijke inkomensproblemen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De regels die voor de beoordeling van het hoger beroep van belang zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Ontbreken tolk
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd omdat tijdens de zitting bij de rechtbank geen tolkenbijstand is verleend door leveringsproblemen. Desondanks heeft de rechtbank de behandeling ter zitting voortgezet. De rechtbank had de door appellant ter zitting afgelegde verklaring niet mogen gebruiken in de aangevallen uitspraak.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De verklaring van appellant mocht de rechtbank betrekken in zijn oordeel. Daarbij is het volgende van belang.
4.2.1.
Uit de aantekeningen van de zitting bij de rechtbank van 3 april 2024 blijkt dat de rechtbank het ontbreken van tolkenbijstand uitgebreid aan de orde heeft gesteld aan het begin van de zitting. De gemachtigde van appellant heeft toegelicht dat hij tijdig een tolk had aangevraagd, maar pas op het laatste moment te horen kreeg dat er een leveringsprobleem was. Appellant heeft aangegeven geen Nederlands te spreken maar wel te begrijpen. Appellant heeft in de Engelse taal gecommuniceerd. Dit was de taal waarvoor om tolkenbijstand was verzocht. Uit de zittingsaantekeningen blijkt dat de rechtbank alle ruimte aan appellant heeft gegeven om verklaringen af te leggen. Op geen enkel moment tijdens de behandeling ter zitting heeft appellant verzocht om schorsing dan wel aanhouding van de zaak vanwege het ontbreken van een tolk.
4.2.2.
De zittingsaantekeningen bieden bovendien geen aanknopingspunt dat de rechtbank de verklaring van appellant, zoals deze is aangehaald in de aangevallen uitspraak [1] verkeerd heeft geïnterpreteerd. Appellant heeft namelijk meerdere keren en in wisselende bewoordingen verklaard dat hij geen concrete garantie kan geven, omdat het een project is.
Externe omstandigheden van tijdelijke aard
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hij aan de voorwaarden van artikel 18 van het Bbz 2004 voldoet. Zijn bedrijf heeft wel degelijk te kampen met externe omstandigheden van tijdelijke aard waardoor een langere uitkeringsperiode gerechtvaardigd is. Ter zitting heeft appellant toegelicht dat hij al heel veel geld heeft gestoken in de ontwikkeling van zijn product. Hij heeft voor een extra periode de Bbz-uitkering nodig om de marketing af te maken en naar conferenties te gaan om cliënten te werven. Ook heeft zijn bedrijf een vordering van € 55.715,- op een derde. Hij moet kosten maken om deze vordering te innen. Als appellant geen verlenging van de Bbz-uitkering krijgt, is hij gedwongen om te stoppen met zijn bedrijf. Als hij nu stopt, zijn alle investeringen voor niets geweest.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Daarbij is het volgende van belang.
4.4.1.
Uit artikel 18 van het Bbz 2004 volgt dat aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Bbz 2004 maximaal twaalf maanden algemene bijstand wordt verleend. Verlenging van deze termijn met maximaal 24 maanden is mogelijk als de oorzaak van de behoefte aan bijstand is gelegen in externe omstandigheden van tijdelijke aard.
4.4.2.
In de Memorie van Toelichting [2] staat dat een langere uitkeringsperiode dan twaalf maanden zou gaan in de richting van een inkomensgarantie, wat in strijd is met het uitgangspunt dat, behalve wanneer het ouderen betreft, alleen een uitkering aan zelfstandigen kan worden verleend bij tijdelijke inkomensproblemen. Verlenging van genoemde termijn met ten hoogste twee jaar is alleen mogelijk als de noodzaak voortkomt uit externe omstandigheden van tijdelijke aard. Verlenging is dus niet mogelijk als de oorzaken van de bijstandsbehoefte in de wijze van bedrijfsvoering zijn gelegen. [3]
4.4.3.
Anders dan appellant heeft betoogd kunnen de door hem aangevoerde omstandigheden, waaronder problemen die hij ondervindt bij de invordering van een incasso van € 55.715,-, niet worden aangemerkt als externe omstandigheden van tijdelijke aard zoals bedoeld in artikel 18 van het Bbz 2004. Het incasseren van een openstaande vordering is juist een omstandigheid die met de bedrijfsvoering heeft te maken. De toelichting die appellant ter zitting heeft gegeven over de investeringen van zijn bedrijf zijn ook bij uitstek omstandigheden die te maken hebben met de bedrijfsvoering. Ook in hoger beroep heeft appellant geen stukken overgelegd die zijn stelling, dat hij te kampen heeft met externe omstandigheden van tijdelijke aard, onderbouwen. In hoger beroep is het ook onduidelijk gebleven waarmee appellant bezig is, waar hij tegenaan loopt met zijn bedrijf en wat de vooruitzichten zijn.
4.5.
Ten slotte heeft appellant naar voren gebracht dat het college door de toekenning van de Bbz-uitkering is uitgegaan van een levensvatbaar bedrijf en daarom gehouden is hem een Bbz-uitkering voor langere duur toe te kennen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Het college is appellant juist welwillend tegemoet getreden en heeft de ruimte benut die het Bbz 2004 biedt om bijstand voor levensonderhoud te verstrekken. Levensvatbaarheid is een wettelijke voorwaarde voor toekenning van de gevraagde bijstand, maar dwingt niet tot verlenging daarvan. Appellant komt als gevestigde zelfstandige op grond van het bepaalde in artikel 18 van het Bbz 2004 daarom niet in aanmerking voor een Bbz-uitkering voor een langere duur.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van A.M.J. van Erkel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2025.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) A.M.J. van Erkel

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke regels

Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
Artikel 2
1. Algemene bijstand kan worden verleend aan:
a. de zelfstandige die gedurende een redelijke termijn als zodanig werkzaam is geweest en wiens bedrijf of zelfstandig beroep levensvatbaar is;
[…]
Artikel 18
Aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, wordt gedurende ten hoogste 12 maanden algemene bijstand verleend. Verlenging van deze termijn met ten hoogste 24 maanden is mogelijk indien de oorzaak van de behoefte aan bijstand is gelegen in externe omstandigheden van tijdelijke aard.

Voetnoten

1.“dat er geen duidelijkheid is over de concrete start van het project. Dit kan binnen drie à vier maanden zijn, maar ook pas begin 2025”.
2.Kamerstukken II 1991/92, 22 545, nr. 3, blz. 114. Voor de uitleg van artikel 18 van het Bbz 2004 is de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Algemene bijstandswet (Abw) van belang. Artikel 9, eerste lid, van de Abw, nadien vernummerd tot artikel 8 van de Abw, was een in essentie gelijkluidende bepaling als artikel 18 van het Bbz 2004.
3.Zie ook (bijvoorbeeld) de uitspraak van 15 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2804.