ECLI:NL:CRVB:2025:387

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
23/1239 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verhoging aflossingsbedrag bijstand door invoering Wvbvv

In deze zaak gaat het om de verhoging van het aflossingsbedrag dat appellanten maandelijks via inhouding op hun bijstandsuitkering aflossen op hun schuld bij het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven. De verhoging is het gevolg van de invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv). Appellanten stellen dat zij een afspraak hebben gemaakt met het college dat zij € 32,73 per maand aflossen en dat zij erop mochten vertrouwen dat dit bedrag ongewijzigd zou blijven. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het college terecht het aflossingsbedrag heeft verhoogd naar € 85,40 per maand per 1 januari 2023, in overeenstemming met de Wvbvv. De Raad stelt vast dat het college gedurende een lange periode stil heeft gezeten en het aflossingsbedrag niet heeft aangepast aan de jaarlijkse indexering van de bijstand, maar dat dit stilzitten op zichzelf geen grond is voor appellanten om te vertrouwen op een ongewijzigd aflossingsbedrag. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. De uitspraak is gedaan op 21 januari 2025.

Uitspraak

23/1239 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 maart 2023, 22/3183 en 22/3185 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
Datum uitspraak: 21 januari 2025

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over de verhoging van het bedrag dat appellanten maandelijks via inhouding op hun uitkering aflossen op hun schuld bij het college. Deze verhoging is het gevolg van de invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv). Volgens appellanten hebben zij een afspraak met het college dat zij € 32,73 per maand aflossen en hebben zij erop mogen vertrouwen dat dit bedrag, ook na invoering van de wet, ongewijzigd zou blijven. Appellanten krijgen geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. Z.M. Alaca, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 juli 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Alaca, die ook namens appellante heeft opgetreden, en tolk W. Woning. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Haex.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellanten ontvangen bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet naar de norm voor gehuwden. Met een besluit van 22 maart 2017 heeft het college, met toepassing van de toen geldende beslagvrije voet, het aflossingsbedrag voor hun openstaande vorderingen van in totaal € 28.832,96, vastgesteld op € 67,42 per maand. Met een besluit van 14 juni 2017 heeft het college, rekening houdend met een hoger bedrag aan vaste lasten, het aflossingsbedrag verlaagd tot € 32,73 per maand.
1.2.
Met een brief van 26 maart 2021 heeft het college appellanten geïnformeerd dat per 1 januari 2021 de Wvbvv in werking is getreden, maar dat het college uitstel heeft gekregen van de Rijksoverheid voor het invoeren van deze wet. Het aflossingsbedrag van € 32,73 wordt vooralsnog ongewijzigd voortgezet. Na 1 juli 2021 zal het college opnieuw berekenen wat appellanten kunnen aflossen. Hierover krijgen zij bericht.
1.3.
Met een besluit van 6 mei 2022, heeft het college bepaald dat vanaf 1 januari 2023 elke maand 5% zal worden ingehouden op de door appellanten te ontvangen bijstand. Tot 1 januari 2023 zal de inhouding het afgesproken bedrag van € 32,73 per maand blijven. Ter toelichting heeft het college vermeld dat het hiermee uitvoering heeft gegeven aan de Wvbvv.
1.4.
Het college heeft met een besluit van 17 november 2022 (bestreden besluit) het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 6 mei 2022 ongegrond verklaard. Kort en zakelijk weergegeven heeft het college daaraan ten grondslag gelegd dat de maandelijkse inhouding vanaf 1 januari 2023 van 5% van de bijstandsnorm in overeenstemming is met de Wvbvv. De aangevoerde financiële problemen door verhoging van de maandelijkse aflossing naar een bedrag van € 85,45 per maand en het gestelde vertrouwen in de afspraak dat maandelijks € 32,73 wordt afgelost, zijn volgens het college geen bijzondere omstandigheid om een gunstiger afbetalingsregeling te treffen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen hebben aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit, waarbij met toepassing van de Wvbvv het maandelijkse aflossingsbedrag is verhoogd, in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De Wvbvv regelt de berekening van de hoogte van beslagvrije voet, die is opgenomen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De beslagvrije voet voor bijstandsgerechtigden bedraagt op basis van de Wvbvv 95% van de bijstand, inclusief vakantiegeld. Dat betekent dat 5% van het maandelijkse inkomen beschikbaar is voor de aflossing van schulden. Toepassing van de Wvbvv door het college heeft voor appellanten per 1 januari 2023 geleid tot een verhoging van het aflossingsbedrag van € 32,73 per maand naar € 85,40 per maand.
4.2.
Appellanten hebben aangevoerd dat partijen de afspraak hebben gemaakt dat appellanten een bedrag van € 32,73 per maand aflossen op hun schuld bij het college. Daarom had het college zich aan dat bedrag moeten houden. Dit betoog slaagt niet.
4.3.
Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, betwist het college het bestaan van een afspraak over de hoogte van het aflossingsbedrag en hebben appellanten het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Ook in hoger beroep hebben appellanten het bestaan van die afspraak niet aannemelijk gemaakt. Anders dan appellanten menen is het aflossingsbedrag van € 32,73 per maand eenzijdig tot stand gekomen. Dat het door het college gebruikte woord “afgesproken” tot onduidelijkheid bij appellanten heeft geleid maakt wat hiervoor staat niet anders.
4.4.
Appellanten hebben verder aangevoerd dat zij erop mochten vertrouwen dat het aflossingsbedrag van € 32,73 ongewijzigd zou blijven, ook na invoering van de Wvbvv. Daarbij is volgens appellanten van belang dat het aflossingsbedrag in de loop van de tijd constant is gebleven, ook al had het college de bevoegdheid jaarlijks te indexeren. Ook dit betoog slaagt niet.
4.5.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [1]
4.6.
In dit geval heeft het college gedurende een periode van bijna vijf jaar, de periode van 14 juni 2017 tot 6 mei 2022, stilgezeten en het aflossingsbedrag niet afgestemd op de jaarlijkse indexering van de bijstand. Niet in geschil is dat dit stilzitten kan worden toegerekend aan het college. Het enkele stilzitten van het college kan echter op zichzelf geen grond zijn voor een in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen bij appellanten, dat het college zou afzien van verdere invordering. [2] Met de invoering van de Wvbvv heeft de wetgever de berekening van het aflossingsbedrag ingrijpend gewijzigd, wat heeft geleid tot verhoging van het aflossingsbedrag van appellanten. Daarbij is van belang dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever is dat schulden ook worden betaald door een schuldenaar die op of net onder bijstandsniveau leeft. Dit blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de Wvbvv.³ Gelet op deze wetswijziging hebben appellanten er redelijkerwijs niet van mogen uitgaan dat het college zou afzien van een wijziging van het aflossingsbedrag.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het college, rekening houdend met een beslagvrije voet van 95%, per 1 januari 2023 maandelijks een bedrag van € 85,45 op de bijstandsuitkering van appellanten heeft mogen inhouden, om daarmee de schuld die zij bij het college hebben te verrekenen.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit dat per 1 januari 2023 maandelijks een bedrag van € 85,45 wordt ingehouden op de bijstand van appellanten in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgen appellanten geen vergoeding voor de proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, in tegenwoordigheid van F. Sporrel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2025.

(getekend) M.F. Wagner

(getekend) F. Sporrel

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 475dc Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
1. In afwijking van de artikelen 475da en 475db bedraagt de beslagvrije voet 95% van het maandelijkse inkomen inclusief vakantiebijslag dat de geëxecuteerde op basis van zijn vorderingen tot periodieke betaling, genoemd in artikel 475c, eerste lid, onderdelen a tot en met i, ontvangt, indien toepassing van de artikelen 475da en 475db leidt tot een beslagvrije voet die hoger is dan 95% van het maandelijkse inkomen inclusief vakantiebijslag.
2. Indien sprake is van beslag op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen uitkeringen geeft de deurwaarder of, in geval van samenloop van beslagen als bedoeld in artikel 478 de coördinerende deurwaarder, bij toepassing van het eerste lid aan de derde-beslagene op dat de beslagvrijevoet 95% bedraagt van de voor de geëxecuteerde geldende bijstandsnorm inclusief vakantiebijslag, verminderd met het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2637.