ECLI:NL:CRVB:2025:336

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
21/2026 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang na tegemoetkoming door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een geschil over een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake een bezwaar dat appellante had ingediend. Op 18 september 2024 heeft de Raad een tussenuitspraak gedaan, waarna het Uwv op 4 november 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar heeft genomen, waarmee het volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellante. Hierdoor was er feitelijk geen geschil meer tussen partijen, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard moest worden wegens het ontbreken van procesbelang. De Raad heeft tevens bepaald dat het Uwv in de kosten van appellante moet bijdragen, die zijn begroot op € 6.802,50, inclusief een vergoeding voor het betaalde griffierecht van € 181,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechter en de griffier.

Uitspraak

21/2026 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 mei 2021, 18/6274 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 maart 2025
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 18 september 2024 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2024:1811, gedaan (tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv op 4 november 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Appellante heeft hierop een zienswijze gegeven.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Vastgesteld wordt dat het Uwv met de nieuwe beslissing op bezwaar van 4 november 2024 alsnog volledig aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen. Hierdoor bestaat er feitelijk geen geschil meer tussen partijen. Dat brengt mee dat, nu appellante het hoger beroep niet heeft ingetrokken, het hoger beroep van appellante door het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk wordt verklaard.
1.2.
Omdat het Uwv appellante na het instellen van beroep en hoger beroep tegemoet is gekomen, bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante redelijkerwijs heeft moeten maken.
1.3.
In de beslissing op bezwaar van 4 november 2024 heeft het Uwv al een vergoeding toegekend voor verleende rechtsbijstand in bezwaar.
1.4.
De kosten voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep worden op grond van
het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 4,081,50 in beroep (1 punt voor het beroepschrift, 3 punten voor het verschijnen ter zitting en 0.5 punt voor de schriftelijke zienswijze, met een waarde per punt van € 907,-) en € 2.721,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 2 keer 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze, met een waarde per punt van € 907,-), in totaal € 6.802,50.
Ook wordt bepaald dat het Uwv aan appellante het door haar in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 6.802,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 181,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2025.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) D. Kovac