ECLI:NL:CRVB:2025:326

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
23/3406 WAD, 23/3407 WAD
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag verlenging aanspraak voorzieningen SBK 2004

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag om verlenging van de aanspraak op voorzieningen uit het SBK 2004 en de afwijzing van zijn verzoek om aangemerkt te worden als externe herplaatsingskandidaat. De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 februari 2025 uitspraak gedaan en het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Appellant, die sinds 1992 als burgerambtenaar bij Defensie werkt, had zijn aanvraag ingediend omdat hij gebruik wilde maken van de mogelijkheden die het SBK 2004 biedt om zelfstandig ondernemerschap te onderzoeken. De staatssecretaris van Defensie had de aanvraag afgewezen, waarna appellant bezwaar maakte. Het bezwaar werd ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen procesbelang heeft, omdat hij heeft aangegeven geen aanspraak meer te willen maken op de voorzieningen en niet meer als extern herplaatsingskandidaat wil worden aangemerkt. De wens om een uitspraak te krijgen over de behandeling door de staatssecretaris werd als een principieel belang gezien, wat niet voldoende is voor procesbelang. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, en kreeg appellant geen vergoeding voor proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

23/3406 WAD, 23/3407 WAD
Datum uitspraak: 27 februari 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 november 2023, 23/2064 en 23/2128 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
SAMENVATTING
Het hoger beroep dat ziet op de afwijzing van de aanvraag van appellant om verlenging van de aanspraak op voorzieningen uit het SBK 2004 en op de afwijzing van het verzoek om te worden aangemerkt als externe herplaatsingskandidaat, wordt vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft op het verweerschrift gereageerd en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 februari 2025. Appellant is verschenen
.De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.E. Lamberti, mr. J.C.A. Aarts en B. Evers
.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is vanaf 1992 als burgerambtenaar werkzaam bij Defensie in de functie van [functie 1] . Vanaf 1996 werd hij in die functie bezoldigd volgens salarisschaal 13. In verband met een reorganisatie i
sappellant in overeenstemming met het toen geldende SBK [1] 2004 met ingang van 1 januari 2012 aangewezen als herplaatsingskandidaat.
1.2.
Met een besluit van 27 december 2011 is appellant met ingang 2 januari 2012 geplaatst in de functie [functie 2] , schaal 12. Daarbij is onder toepassing van artikel 4.6 van het SBK 2004 besloten dat appellant zijn salarisschaal (13) maximaal drie jaar kan behouden. De functieduur is, met behoud van salarisschaal 13, verlengd tot maximaal [datum 1] 2016.
1.3.
Met ingang van 4 april 2016 is appellant geplaatst in de functie van [functie 3] (schaal 12). Daarbij is besloten dat appellant salarisschaal 13, en – in afwijking van de regelgeving – ook de aanspraak op voorzieningen uit het SBK 2004 kan behouden tot 4 oktober 2017. Vervolgens is de functieduur, met behoud van voornoemde voorzieningen, meermaals verlengd tot (uiteindelijk) [datum 2] 2023.
1.4.
Met een besluit van 14 maart 2019 is appellant met ingang van 1 maart 2019 in de nieuwe organisatie geplaatst op de functie van [functie 4] met schaal 13.
1.5.
Appellant heeft op enig moment een aanvraag gedaan om de aanspraak op de voorzieningen uit het SBK 2004 te verlengen tot en met 22 februari 2024. Reden daarvoor was dat appellant gebruik wilde maken van de mogelijkheden die het SBK 2004 biedt om het zelfstandig ondernemerschap te onderzoeken. Omdat appellant recent een hartoperatie had ondergaan zou de eerder gestelde termijn tot februari 2023 te kort zijn om als zelfstandig bedrijfsarts aan de slag te gaan.
1.6.
Met een besluit van 12 juli 2022 heeft de staatssecretaris die aanvraag afgewezen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.7.
Met een besluit van 2 februari 2023 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Tevens heeft de staatssecretaris het in bezwaar gedane verzoek van appellant om aangemerkt te worden als externe herplaatsingskandidaat afgewezen.
1.8.
Appellant heeft (rechtstreeks) beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of appellant procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen [2] is sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarnaast kan procesbelang aanwezig zijn in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade als gevolg van de besluitvorming is geleden.
4.3.
Ter zitting heeft appellant meegedeeld dat hij vanwege zijn gezondheidssituatie bij Defensie wil blijven werken als [functie 4] en dus geen aanspraak meer wil maken op de voorzieningen uit het SBK 2004 en ook niet meer als extern herplaatsingskandidaat wil worden aangemerkt. Niet valt dan ook in te zien dat appellant met het hoger beroep een resultaat kan bereiken dat voor hem nog feitelijke betekenis kan hebben. De wens van appellant om een uitspraak te krijgen, omdat hij wil weten of de staatssecretaris hem eerlijk en rechtvaardig heeft behandeld, betreft een principieel belang dat evenmin tot procesbelang leidt. Dat appellant schade heeft geleden is niet gebleken en is op voorhand onaannemelijk.
4.4.
Hieruit volgt dat appellant geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep zal wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat betekent dat de Raad niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
5. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en B. Serno en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2025.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) M. Dafir

Voetnoten

1.Sociaal Beleidskader.
2.Zie onder meer de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887.