ECLI:NL:CRVB:2025:324

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
24/121 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in hoger beroep inzake toegang tot huishoudelijke hulp onder de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de erven van een betrokkene die hoger beroep hebben ingesteld nadat de rechtbank het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de betrokkene geen procesbelang had, omdat zij op het moment van het instellen van het beroep al toegang had tot de huishoudelijke hulp. De Raad bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de door de betrokkene gewenste uitspraak over het discriminerende karakter van de inkomenstoets alleen van principieel belang is en geen procesbelang oplevert. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 9 januari 2025, waarbij de echtgenoot van de betrokkene en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen procesbelang is en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

24/121 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 december 2023, 23/1101 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
De erven van [betrokkene] (betrokkene), laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Leusden (college)
Datum uitspraak: 20 februari 2025

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om de vraag of de rechtbank terecht geen procesbelang heeft aangenomen omdat betrokkene geen belang heeft omdat de toegang tot de algemene voorziening voor huishoudelijke hulp is voortgezet en de overige gronden in deze zaak geen procesbelang opleveren. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend.

PROCESVERLOOP

Namens betrokkene heeft [naam echtgenoot] , echtgenoot van betrokkene, hoger beroep ingesteld. Namens het college heeft A. Wiersinga een verweerschrift ingediend.
Betrokkene is op [datum] 2024 overleden. [naam echtgenoot] heeft een verklaring van erfrecht ingediend en namens de erven de procedure voortgezet (appellanten).
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 januari 2025. Namens appellanten is [naam echtgenoot] verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door B. Harmsen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene heeft op 7 maart 2023 rechtstreeks beroep ingesteld tegen een besluit van het college van 28 februari 2023 (bestreden besluit 1). Met dat besluit is een algemene voorziening voor huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) geweigerd omdat betrokkene volgens het college een inkomen geniet dat boven het gestelde normbedrag uitkomt. Daarnaast heeft betrokkene de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen waardoor de vergoeding voor de huishoudelijke hulp van twee uur per week toegankelijk voor haar blijft. Het verzoek om een voorlopige voorziening is door betrokkene ingetrokken.
1.2.
Na een eerdere aankondiging daarvan heeft het college met het besluit van 21 september 2023 (bestreden besluit 2) betrokkene met ingang van 16 maart 2023 toegang verleend tot de algemene voorziening voor huishoudelijke hulp. Dit in afwachting van een uitspraak van de Raad op het hoger beroep in een andere zaak over het hanteren van een inkomenstoets bij de algemene voorziening voor huishoudelijke hulp.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene niet-ontvankelijk verklaard en heeft de zaak inhoudelijk niet beoordeeld. Volgens de rechtbank heeft betrokkene geen procesbelang omdat zij op het moment van het instellen van het beroep toegang had tot de huishoudelijke hulp en zij met een inhoudelijke beoordeling niet meer kan bereiken dan dat zij nu al heeft. De gewenste uitspraak over het al dan niet discriminerende karakter van de in bestreden besluit 1 gehanteerde inkomenstoets is volgens de rechtbank alleen van principieel belang. Het hebben van alleen een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Het verzoek om vergoeding van het griffierecht voor het (ingetrokken) verzoek om een voorlopige voorziening en voor de huidige procedure, levert volgens de rechtbank ook geen procesbelang op.
Het standpunt van appellanten
3.1.
Appellanten hebben tegen deze uitspraak aangevoerd dat de gemeente Leusden publiekelijk moet worden veroordeeld voor discriminatie op grond van artikel 1 van de Grondwet. Gehandicapten en ouderen die aangewezen zijn op huishoudelijke hulp en een inkomen boven het gestelde inkomensniveau hebben worden gediscrimineerd omdat zij voor deze hulp moeten betalen, terwijl andere voorzieningen gratis zijn of worden gesubsidieerd. Deze groep wordt hierdoor anders behandeld dan anderen.
Het standpunt van het college
3.2.
Het college heeft de aangevallen uitspraak onderschreven.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank het beroep van betrokkene terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat er geen procesbelang bestaat. Dit doet de Raad aan de hand van wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
In zijn uitspraak van 20 februari 2024 heeft de Raad in een zaak tegen het college kort gezegd geoordeeld dat de Wmo 2015 geen ruimte biedt om in het kader van de toegang tot maatschappelijke ondersteuning rekening te houden met de financiële mogelijkheden van een betrokkene om voorzieningen zelf te bekostigen. [1] Daarmee staat vast dat het college niet bevoegd was om de aanvraag van betrokkene om een algemene voorziening voor huishoudelijke hulp op grond van de hoogte van haar inkomen te weigeren.
4.2.
Ter zitting hebben appellanten toegelicht dat de onder 4.1 genoemde uitspraak voor hen niet voldoende is. Het gaat hen er om dat een rechter oordeelt dat sprake is van discriminatie, zodat er een signaal uitgaat naar andere gemeenten en provincies dat bij de voorbereiding van beleid moet worden bezien of dat past binnen de grondwet en nationale regels.
4.3.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door betrokkene gewenste uitspraak over het al dan niet discriminerende karakter van de door het college gehanteerde inkomenstoets alleen van principieel belang is en dat dit geen procesbelang oplevert. Dit betekent dat de rechtbank het beroep van betrokkene terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders, in tegenwoordigheid van C.C.M. van ‘t Hol als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2025.
(getekend) K.H. Sanders
(getekend) C.C.M. van ‘t Hol