ECLI:NL:CRVB:2025:319

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
23/2936 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerkaart op basis van onvoldoende medische adviezen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2025 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart voor een passagier. De appellante, geboren in 2008 en wettelijk vertegenwoordigd door haar vader, had een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het college had de aanvraag afgewezen op basis van medische adviezen van de GGD, die volgens de Raad onvoldoende inzichtelijk en concludent waren. De Raad oordeelde dat het college had gehandeld in strijd met de vergewisplicht, omdat het college de adviezen zonder nadere toelichting aan de besluitvorming ten grondslag had gelegd. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank Amsterdam en verklaarde het beroep gegrond. Het college werd opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de Raad aangaf dat beroep tegen deze nieuwe beslissing slechts bij de Raad kan worden ingesteld. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.628,- bedragen, en het griffierecht van € 186,- terug te betalen.

Uitspraak

23/2936 BABW
Datum uitspraak: 27 februari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 september 2023, 22/5428 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de vraag of het college de aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart voor een passagier terecht heeft afgewezen. De Raad beantwoordt die vraag ontkennend. Het college had zijn besluitvorming niet mogen baseren op de medische adviezen van de GGD.

PROCESVERLOOP

Namens appellante, geboren op [geboortedatum] 2008 en wettelijk vertegenwoordigd door haar vader, [naam vader] , heeft mr. S. Toughza, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 30 januari 2025. Appellante is verschenen, vergezeld door haar vader en haar oom en bijgestaan door mr. Toughza. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.P. Vervuurt en mr. A. de Waal.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft een beenlengteverschil, als gevolg waarvan zij pijnklachten en beperkingen bij het lopen ervaart. Appellante heeft op 2 juni 2022 bij het college een aanvraag ingediend voor een Europese gehandicaptenparkeerkaart voor een passagier.
1.2.
Het college heeft medisch onderzoek laten verrichten door de GGD. In het advies van de GGD van 24 juni 2022 is geconcludeerd dat appellante zich niet over een afstand van meer dan 100 meter aaneengesloten kan voortbewegen. Appellante voldoet echter niet aan de criteria voor een gehandicaptenparkeerkaart voor een passagier, omdat zij niet van deur tot deur afhankelijk is van de ondersteuning door een ander. Bij aanvullend advies van 6 juli 2022 heeft de GGD vermeld dat de zienswijze van appellante niet tot een andere conclusie leidt. Er is geen sprake van continue begeleidingsafhankelijkheid, in die zin dat appellante niet even op de stoep kan wachten tot de bestuurder de auto heeft geparkeerd.
1.3.
Het college heeft met een besluit van 12 juli 2022 de aanvraag afgewezen onder verwijzing naar voornoemde adviezen van de GGD. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.4.
Op 7 oktober 2022 heeft de GGD-arts naar aanleiding van het bezwaarschrift van appellante een aanvullend advies uitgebracht. Daarin is vermeld dat appellante tijdens het spreekuur van 24 juni 2022 zelfstandig lopend, zonder loophulpmiddel of ondersteuning door een ander, van en naar de spreekkamer liep. Uit de door appellante overgelegde medische stukken kan niet worden afgeleid dat sprake is van een continue begeleidingsafhankelijkheid.
1.5.
Bij besluit van 28 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 juli 2022 ongegrond verklaard onder verwijzing naar de adviezen van de GGD. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.6.
Op 28 juli 2023 heeft de GGD een aanvullend advies uitgebracht. De GGD-arts heeft daarin vermeld welke medische gegevens zijn geraadpleegd in verband met de adviezen van 24 juni 2022, 6 juli 2022 en 7 oktober 2022. Verder heeft de GGD-arts haar eerdere conclusie gehandhaafd en daaraan toegevoegd dat appellante door de orthopedisch chirurg in staat wordt geacht om vijf minuten achtereen te lopen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat en voor zover van belang, overwogen dat het college zorgvuldig onderzoek heeft verricht. De GGD-arts hoefde geen lichamelijk onderzoek te verrichten en geen nadere vragen te stellen aan de orthopedisch chirurg van appellante, omdat de situatie op basis van de verrichte onderzoeksactiviteiten al voldoende duidelijk was. Appellante heeft het spreekuur bezocht en de GGD-arts heeft appellante zelfstandig zien lopen. De GGD-arts heeft de medische stukken van de orthopedisch chirurg en de revalidatiearts bij de beoordeling betrokken. Verder heeft de GGD-arts de door appellante gegeven beschrijving van haar klachtenpatroon en dagelijkse activiteiten meegenomen. De GGD heeft meermalen advies uitgebracht en de conclusie nader toegelicht. Appellante heeft niet met medische stukken onderbouwd waarom zij niet alleen buiten zou kunnen wachten totdat de auto geparkeerd is.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Appellante is tijdens het spreekuur bij de GGD op 24 juni 2022 door haar oom ondersteund toen zij naar de spreekkamer liep. Verder is ten onrechte geen lichamelijk onderzoek verricht en zijn geen vragen aan appellante gesteld over haar dagelijkse activiteiten. Dat appellante ondanks de pijn in staat is om vijf minuten te lopen, betekent niet dat een gehandicaptenparkeerkaart niet noodzakelijk is. Appellante verliest vaak haar balans, waardoor zij veel ondersteuning nodig heeft bij het lopen en wanneer zij gaat zitten. Dit brengt ook mee dat zij niet ergens in de kou kan staan of zittend kan wachten totdat de bestuurder de auto heeft geparkeerd.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het beroep ongegrond heeft verklaard. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Een bestuursorgaan mag eerst op het advies van een deskundige afgaan, nadat is nagegaan of dit advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten (hierna: de vergewisplicht). Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.
4.2.
Het college heeft het bestreden besluit gebaseerd op de medische adviezen van de GGD van 24 juni 2022, 6 juli 2022 en 7 oktober 2022. In beroep is een aanvullend advies van 28 juli 2023 ingebracht. In deze GGD-adviezen ontbreekt een omschrijving van de medische aandoening en de bijbehorende klachten van appellante. Verder heeft de GGD-arts in het laatste advies weliswaar vermeld welke brieven van de orthopedisch chirurg en de revalidatiearts zij bij haar adviezen heeft betrokken, maar wat betreft de weergave van de inhoud daarvan heeft zij zich beperkt tot de vermelding dat appellante volgens de orthopedisch chirurg in staat is om vijf minuten achtereen te lopen. Voor het overige kan uit de GGD-adviezen niet worden opgemaakt welke informatie de behandelend sector heeft verstrekt en de GGD-arts heeft dus evenmin toegelicht hoe zij zich tot die informatie verhoudt en tot welke bevindingen en conclusies dat leidt. De GGD-adviezen zijn op dit punt niet inzichtelijk. [1]
4.3.
De conclusies in de GGD-adviezen lijken met name op twee elementen te steunen, namelijk dat de orthopedisch chirurg appellante in staat acht vijf minuten achtereen te lopen en dat appellante bij het spreekuur op 24 juni 2022 zelfstandig van en naar de spreekkamer liep. De Raad wijst er echter op dat de GGD tegelijkertijd heeft geconcludeerd dat appellante
nietin staat is 100 meter aan één stuk te voet te overbruggen, en dat onduidelijk is hoe de twee vermelde elementen tot de conclusie leiden dat zich niet de situatie voordoet dat appellante niet alleen buiten zou kunnen wachten totdat de auto geparkeerd is. Appellante heeft al in de bezwaarfase aangevoerd dat zij juist moeite heeft met
staanen dat zij last heeft van duizelingen, maar op die aspecten gaat de GGD niet in.
4.4.
Uit wat onder 4.2 en 4.3 is overwogen volgt dat de adviezen onvoldoende inzichtelijk en concludent zijn en daarom onvoldoende aanknopingspunten boden om invulling te geven aan de vergewisplicht. Het had op de weg van het college gelegen om een nadere toelichting op de adviezen te vragen. Nu het college dit heeft nagelaten en de adviezen zonder meer aan de besluitvorming ten grondslag heeft gelegd, heeft het college gehandeld in strijd met de op hem rustende vergewisplicht. Het college had het bestreden besluit niet mogen baseren op deze medische adviezen.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt. Gelet op het voorgaande zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen, het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De Raad geeft het college de opdracht om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van wat is overwogen in deze uitspraak. Om het geschil zo snel als mogelijk definitief te beslechten ziet de Raad aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:113, tweede lid, van de Awb. De Raad bepaalt daarom dat tegen de door het college te nemen nieuwe beslissing slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Omdat het hoger beroep slaagt, krijgt appellante een vergoeding voor haar proceskosten. Deze worden begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 1.814,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Appellante krijgt ook het door haar in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 28 oktober 2022;
  • draagt het college op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak, en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.628,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.J. Janssen, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2025.
(getekend) J.J. Janssen
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW)
Artikel 49, eerste lid
Aan een gehandicapte kan, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij als ingezetene met een adres is ingeschreven in de basisregistratie personen, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
Regeling gehandicaptenparkeerkaart (Regeling)
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b
Voor een gehandicaptenparkeerkaart kunnen in aanmerking komen passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij – met de gebruikelijke loophulpmiddelen – in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen en die voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk zijn van de hulp van de bestuurder.
Artikel 2, eerste lid
Een gehandicaptenparkeerkaart wordt niet afgegeven alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager. (…)
Artikel 3, eerste lid
Ingeval de gehandicaptenparkeerkaart wordt afgegeven door het gemeentelijk gezag, bedoeld in artikel 49 van het BABW, wordt het geneeskundig onderzoek verricht door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst dan wel – bij externe advisering – door een vanwege het gemeentelijk gezag aangewezen deskundige.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:9
Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van 22 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1124.