ECLI:NL:CRVB:2025:318

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
24/992 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en weigering WIA-uitkering in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante per 19 november 2021 en de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om per 14 januari 2022 een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat zij niet in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd en geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad volgt de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv en concludeert dat appellante in staat is om meer dan 65% van haar laatstverdiende loon te verdienen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is om aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv te twijfelen en dat appellante niet voldoende heeft onderbouwd dat haar psychische en fysieke klachten haar mogelijkheden om te werken beperken. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt gedaan in het openbaar op 26 februari 2025.

Uitspraak

24/992 ZW
Datum uitspraak: 26 februari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 21 maart 2024, 22/3258 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZWuitkering van appellante per 19 november 2021 heeft beëindigd en of het Uwv terecht heeft geweigerd om aan appellante per 14 januari 2022 een WIA-uitkering toe te kennen. Volgens appellante heeft zij meer beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de geselecteerde functies vervullen, zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering en onafgebroken 104 weken arbeidsongeschikt is geweest. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd en terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P.E. Stam, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere gronden en stukken ingediend. Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 december 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Stam. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als accountmanager callcenter voor 21,84 uur per
week. Op 23 september 2019 heeft zij zich ziekgemeld met zwangerschapsgerelateerde klachten, waarna zij een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) en vervolgens tot 25 maart 2020 een zwangerschaps- en bevallingsuitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) heeft ontvangen. Aansluitend aan de WAZO-uitkering heeft appellante zich ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Nadat haar dienstverband op 1 juli 2020 was geëindigd, heeft appellante weer een ZW-uitkering ontvangen.
1.2.
In het kader van een Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellante gesproken op een telefonisch spreekuur en appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 augustus 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk en heeft functies geselecteerd, op grond waarvan zij 79,18% kan verdienen van haar maatmaninkomen. Het Uwv heeft bij besluit van 18 oktober 2021 de ZWuitkering van appellante met ingang van 19 november 2021 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
Op 22 oktober 2021 heeft appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend, waarbij zij 23 september 2019 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag heeft vermeld. Het Uwv heeft bij besluit van 1 november 2021 geweigerd appellante met ingang van 14 januari 2022 een WIA-uitkering toe te kennen omdat zij de voorgeschreven wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt.
1.4.
Bij besluit van 20 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen de besluiten van 18 oktober 2021 en 1 november 2021 ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gezien op een hoorzitting en de beperkingen enigszins aangepast, vastgelegd op een gewijzigde FML van 13 mei 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de juistheid van het medisch oordeel te twijfelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat op de datum in geding geen aanwijzingen waren voor een depressieve stemming. Ook uit de door appellante ingebrachte medische stukken blijkt niet dat bij appellante op de datum in geding sprake was van depressieve klachten. De brief van de psychologen van HSK en de medische stukken van het Psycho Medisch Centrum hebben geen betrekking op de datum in geding. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening heeft gehouden met de astma door een beperking op te nemen voor werken in een omgeving met veel stof. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom hij appellante niet beperkt heeft geacht voor werken in een omgeving met dampen en gassen en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan dit standpunt te twijfelen. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn en dat haar belastbaarheid daarin niet wordt overschreden.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Primair is zij van mening dat zij vanwege persoonlijk en sociaal disfunctioneren als gevolg van een ernstige psychische stoornis geen benutbare mogelijkheden heeft. Subsidiair heeft appellante aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar psychische en fysieke beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is ten onrechte voorbijgegaan aan de beperkingen als gevolg van PTSS en de dwangstoornis. Een dwangstoornis is vermoeiend waardoor het handelingstempo is vertraagd. Daarnaast is sinds de ziekmelding sprake geweest van depressieve klachten. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens appellante niet voldoende gemotiveerd waarom zij alleen beperkt is geacht voor werken in een omgeving met stoffen en niet voor gassen en dampen. Warme en vochtige omstandigheden zijn voor mensen met astma onprettig en zij ervaren meer klachten bij een hoge luchtvochtigheid. Daarnaast is appellante meer beperkt vanwege haar knieklachten. Appellante heeft een brief van haar huisarts van 27 augustus 2024 met journaalregels en een brief van GZ-psycholoog R. Heijt en psycholoog E. Kracht van Psycho Medisch Centrum van 9 februari 2024 en een
e-mail van fysiotherapeut G.J. Leentvaar van 22 november 2023 ingebracht. Verder heeft appellante aangevoerd dat de geselecteerde functies haar belastbaarheid overschrijden. De functie van administratief medewerker (SBC-code 315133) is te belastend wegens onder meer storingen en onderbrekingen in het werk en een onvoorspelbare werksituatie, de functie van medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) is vanwege haar rugklachten te belastend op het item het reiken en de functie van wikkelaar (SBC-code 267053) is vanwege haar astma te belastend door de aanwezigheid van dampen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en heeft daarbij verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die in bezwaar en beroep zijn ingebracht en de rapporten in hoger beroep van 4 oktober 2024 en 15 november 2024.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering en de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten. Dit doet hij aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatstverdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat voordat een verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet voor hem een wachttijd geldt van
104 weken. In het tweede lid is bepaald dat als eerste dag van de wachttijd geldt de eerste werkdag al dan niet in een dienstbetrekking waarop door de verzekerde wegens ziekte niet is gewerkt of het werk tijdens de werktijd is gestaakt. In het derde lid worden perioden waarin recht bestaat op ziekengeld als bedoeld in de Ziektewet genoemd die bij het bepalen van de wachttijd in aanmerking worden genomen.
4.3.
Uit vaste rechtspraak van de Raad [2] volgt dat de beantwoording van de vraag of de wachttijd is vervuld een zelfstandige beoordeling vereist op basis van alle beschikbare gegevens van medische en andere aard, waarbij eventuele eerdere hersteldverklaringen, die hebben plaatsgevonden tijdens de wachttijd, betrokken (kunnen) worden.
Medische beoordeling ZW
4.4.
De beroepsgrond dat appellante geen benutbare mogelijkheden heeft omdat zij op de datum in geding in verband met psychische problematiek niet zelfredzaam was, slaagt niet. De (verzekerings)artsen van het Uwv hebben inzichtelijk gemotiveerd dat op de datum in geding, 19 november 2021, geen sprake was van een ernstige psychische stoornis. Verder heeft het Uwv gewezen op de dagelijkse activiteiten die appellante rond de datum in geding verrichtte, zoals de verzorging van haar kinderen, het huishouden, koken, het doen van boodschappen en zelfzorg. Uit het dagverhaal blijkt niet dat op de datum in geding sprake was van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren.
4.5.
Daarnaast wordt met de rechtbank geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn om aan te nemen dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische klachten van appellante. De (verzekerings)artsen van het Uwv hebben op basis van eigen onderzoek en de ingebrachte medische informatie geconcludeerd dat op de datum in geding sprake was van angst- en paniekklachten en een angststoornis, maar dat geen sprake was van een depressieve stoornis. Appellante heeft tijdens het spreekuur met de primaire arts opgemerkt dat zij voornamelijk nog faalangst ervaart, dat ze bang is om dingen niet goed te doen en daar vaak over piekert. Tijdens het onderzoek door de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep waren er geen aanwijzingen voor een depressieve stemming. Voor de angst- en paniekklachten zijn op de FML diverse beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren.
4.6.
Appellante heeft niet met medische gegevens onderbouwd dat de ernst van haar psychische situatie op de datum in geding is miskend of dat meer of verdergaande psychische beperkingen moeten worden aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de door appellante ingebrachte medische informatie geen betrekking heeft op de datum in geding, zodat daaruit niet kan worden afgeleid dat de psychische belastbaarheid op de datum in geding onjuist is vastgesteld. De omstandigheid dat door een psycholoog van HSK eind 2018 uitsluitend bij een intake de diagnose depressieve stoornis is gesteld, is onvoldoende voor het aannemen van meer of aanvullende beperkingen op de datum in geding. Ten tijde van de datum in geding stond appellante niet onder behandeling voor haar psychische klachten. Verder blijkt uit informatie van de huisarts dat de huisarts pas op 21 september 2022 de diagnose depressie heeft gesteld en appellante pas vanaf 13 oktober 2022 gesprekken voert met de psycholoog van de huisarts. Zij is toen doorverwezen naar het Psycho Medisch Centrum vanwege vermoeden van PTSS, maar dat is ver na de datum in geding. Bovendien is de diagnose depressieve stoornis niet door de GGZ gesteld. Bij het Psycho Medisch Centrum zijn de diagnoses PTSS en obsessieve compulsieve stoornis (dwangstoornis) pas ruim na de datum in geding vastgesteld. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat PTSS en de dwangstoornis in relatie worden gezien met angstklachten en de angststoornis, waarvoor beperkingen zijn aangenomen.
4.7.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat er geen aanwijzingen zijn om aan te nemen dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de fysieke klachten van appellante. De (verzekerings)artsen van het Uwv hebben de knieklachten kenbaar bij de medische beoordeling betrokken en hiervoor beperkingen aangenomen in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk toegelicht dat er geen reden is om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. De fysiotherapeut schrijft in zijn e-mail van 22 november 2023 dat appellante sinds vier maanden geleidelijk toenemende pijn heeft in de linkerknie en dat hij denkt aan schade aan de meniscus. Deze klachten zijn dus ver na de datum in geding ontstaan en geven geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid op de datum in geding. Overigens blijkt uit de ingebrachte medische informatie van de huisarts dat op een röntgenfoto van de linkerknie van november 2023 geen afwijkingen zijn gevonden.
4.8.
Ook met de astmaklachten is voldoende rekening gehouden, nu appellante beperkt is geacht voor werken in een omgeving met veel stof. De verzekeringsartsen bezwaar en beroep hebben in hun rapporten van 22 juli 2022 en 15 november 2024 uitgebreid en inzichtelijk gemotiveerd dat er geen aanleiding is om appellante ook beperkt te achten voor werken met gassen en dampen. Uit de medische informatie blijkt dat bij appellante sprake is van allergisch eosinofiel astma. Bij allergische astma kan een astma-aanval optreden als stoffen worden ingeademd waarvoor iemand allergisch is. Bij appellante is alleen een allergie voor huisstofmijt gevonden en daar is rekening mee gehouden. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat uit de ingebrachte medische informatie van de longarts en de KNO-arts blijkt dat na de datum in geding een toename van long-, neus- en benauwdheidsklachten is ontstaan, die voor het vaststellen van de belastbaarheid op de datum in geding niet betrokken kan worden. Bovendien zijn ondanks de toename van klachten geen evidente afwijkingen aan de longen geobjectiveerd. De verwijzing van appellante naar informatie van de Nederlandse astmavereniging is onvoldoende om anders te oordelen. Dit is algemene informatie waaruit niet kan worden afgeleid dat appellante last heeft van hoge luchtvochtigheid en dampen. Ook heeft de primaire arts inzichtelijk gemotiveerd dat een urenbeperking niet medisch noodzakelijk is. In het dagverhaal is daar ook geen onderbouwing voor te vinden.
4.9.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, is geen aanleiding voor het benoemden van een onafhankelijke deskundige.
Arbeidskundige beoordeling ZW
4.10.
Allereerst wordt opgemerkt dat voor de beoordeling of de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn, wordt uitgegaan van de juistheid van de FML van 13 mei 2022.
4.11.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 18 mei 2022 en 16 augustus 2022 inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd dat in de functie van administratief medewerker (document scannen) (SBC-code 315133) sprake is van een voorspelbare werksituatie en dat niet hoeft te worden ingespeeld op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden. Er is sprake van eenduidig en routinematig werk, het werk kent een vast takenpakket, er is een duidelijke taakinhoud en een dagelijks terugkerend proces en het werk wordt op dezelfde werkplek(ken) uitgevoerd. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat het werk zelfstandig kan worden verricht zonder dat er veelvuldig sprake is van een storing of onderbreking. Uit informatie van de arbeidskundig analist blijkt dat het wel eens kan voorkomen dat een collega een spoedverzending persoonlijk komt afgeven maar verder is er niet of nauwelijks sprake van een situatie waarin het werk moet worden onderbroken of beëindigd om zich direct te richten op een andere deeltaak van de functie. Het betreft geen hectische functie en er is sprake van een voorspelbare werksituatie. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft er daarbij nog op gewezen dat appellante niet beperkt is geacht voor afleiding door anderen. Er bestaat geen aanleiding om deze motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet te volgen.
4.12.
Over de functie van medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat uit nader overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gebleken dat appellante in staat is om meer dan 1200 keer per werkuur te reiken als rekening wordt gehouden met de reikafstand. In deze functie wordt meer gereikt dan de normaalwaarde maar dat wordt gecompenseerd door de geringe mate van reiken. De normaalwaarde is 1200 keer reiken per werkuur over 70 cm en in genoemde functie wordt ongeveer 1600 keer per uur gereikt waarvan 800 keer over 30 cm en 800 keer over 50 cm. Omdat in deze functie wordt gereikt over kortere afstanden dan de normaalwaarde treedt compensatie op in de belasting waardoor de functie volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor appellante geschikt is. Er bestaat geen aanleiding dit standpunt niet te volgen. Dat appellante niet geschikt is voor deze functie vanwege rugklachten, is niet onderbouwd.
4.13.
Het standpunt van appellante dat de functie van wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053) niet geschikt is door de aanwezigheid van dampen wordt niet gevolgd. Onder overweging 4.8 van deze uitspraak is overwogen dat de (verzekerings)artsen inzichtelijk hebben gemotiveerd dat er geen reden is om meer of aanvullende beperkingen aan te nemen en appellante beperkt te achten voor werk met gassen en dampen. Bovendien heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat in deze functie geen sprake is van een stoffige werkomgeving, dat gebruik kan worden gemaakt van een mobiele afzuiging of een soldeerbout met een afzuiging op de punt waardoor blootstelling aan soldeerdampen minimaal is en solderen maar kort voorkomt in het werk.
4.14.
Nu uit 4.4 tot en met 4.13 volgt dat het Uwv terecht de ZW-uitkering per 19 november 2021 heeft beëindigd, heeft het Uwv eveneens terecht geweigerd aan appellante per 14 januari 2022 een WIA-uitkering toe te kennen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 19 november 2021 en de weigering appellante per 14 januari 2022 een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijven.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) C.M. Snellenberg

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 26 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3938.