ECLI:NL:CRVB:2025:27
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant per 20 april 2021 na medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant per 20 april 2021 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als timmerman werkte, had zich per 25 november 2019 ziekgemeld en ontving een ZW-uitkering. Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) concludeerde het Uwv dat appellant in staat was om andere functies te vervullen, ondanks zijn medische beperkingen. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 20 april 2021, wat appellant betwistte. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 20 november 2024, waarbij appellant niet aanwezig was, maar het Uwv vertegenwoordigd was door W.L.J. Weltevrede. De Raad oordeelde dat de medische beperkingen van appellant niet waren toegenomen ten opzichte van de EZWb, en dat de geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht geschikt waren. De Raad volgde de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en oordeelde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd. De rechtbank had terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de medische oordelen van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.