ECLI:NL:CRVB:2025:26

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
23/203 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van toeslag op grond van de Toeslagenwet in verband met ontvangen arbeidsongeschiktheidspensioen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) van appellante. De herziening, die inging op 1 februari 2019, resulteerde in een verlaging van de toeslag naar € 145,51 bruto per maand. Appellante had verzuimd om door te geven dat zij een arbeidsongeschiktheidspensioen (AOP) ontving, wat de oorzaak was van de herziening. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht de toeslag had herzien, omdat appellante niet had voldaan aan haar verplichting om relevante informatie te verstrekken. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Appellante stelde dat het Uwv haar AOP niet als inkomen had mogen aanmerken en dat de herziening in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel. De Raad oordeelde echter dat het Uwv de herziening correct had uitgevoerd en dat appellante had moeten beseffen dat zij te veel toeslag ontving. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en dat de herziening terecht was doorgevoerd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/203 TW
Datum uitspraak: 8 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
2 december 2022, 21/3167 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om de vraag of het Uwv terecht de toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) van appellante terecht per 1 februari 2019 heeft herzien naar € 145,51 bruto per maand. Volgens appellante heeft het Uwv haar arbeidsongeschiktheidspensioen (AOP) niet mogen aanmerken als inkomen en is de herziening tevens in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de toeslag correct en terecht per 1 februari 2019 heeft herzien.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft het Uwv een vraag gesteld, waar het Uwv op 1 november 2023 een reactie op heeft gegeven.
Mr. A.C. Dabekaussen heeft zich op 22 november 2023 gesteld als gemachtigde van appellante.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 december 2023. Namens appellante is mr. Dabekaussen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.
Het onderzoek is na de zitting heropend. De Raad heeft het Uwv verzocht te motiveren of de tussenuitspraak van de Raad van 18 april 2024 gevolgen heeft voor deze zaak. [1] De Raad heeft appellante in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van deze uitspraak te reageren.
Partijen hebben reacties ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Het Uwv heeft aan appellante met ingang van 1 juni 2007 een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Per 13 juni 2009 heeft het Uwv deze uitkering omgezet in een WGAloonaanvullingsuitkering. Ingaande 18 juni 2011 ontvangt appellante een WGAvervolguitkering van het Uwv, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 55 tot 65%. Op 28 april 2011 heeft appellante een aanvraag voor een toeslag op haar WIAuitkering bij het Uwv ingediend. Bij besluit van 2 mei 2011 heeft het Uwv appellante per 18 juni 2011 een toeslag toegekend van € 484,59 bruto per maand. Op 23 juni 2011 heeft appellante opnieuw een aanvraag voor toeslag op haar WIA-uitkering bij het Uwv ingediend, waarop het Uwv heeft verwezen naar het besluit van 2 mei 2011.
1.2.
Met een besluit van 23 januari 2019 heeft het Uwv de betaling van de toeslag van appellante ingaande 1 februari 2019 geschorst, in afwachting van nadere informatie van de zijde van appellante over haar woonsituatie. Bij besluit van 13 maart 2019 heeft het Uwv de toeslag van appellante per 1 februari 2019 beëindigd, omdat zij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Met de beslissing op bezwaar van 22 augustus 2019 heeft het Uwv dit besluit gehandhaafd. Met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 11 juni 2021 heeft het Uwv het recht op toeslag per 1 februari 2019 weer voortgezet.
1.3.
In verband met de nabetaling van de toeslag vanaf 1 februari 2019 heeft het Uwv deze opnieuw berekend. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante naast haar WGAvervolguitkering van € 678,60 bruto per maand, ook een arbeidsongeschiktheidspensioen-uitkering (AOP) van de Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn van € 371,44 bruto per maand ontvangt. Bij besluit van 14 juni 2021 heeft het Uwv de toeslag van appellante per 1 februari 2019 herzien naar € 145,51 bruto per maand. Met de beslissing op bezwaar van 21 oktober 2021 (bestreden besluit) is het Uwv bij deze herziening gebleven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat appellante bij haar aanvraag van de toeslag heeft verklaard geen andere inkomsten of uitkeringen te hebben dan haar WGA-uitkering. Ter zitting heeft appellante daarentegen aangegeven dat zij haar AOP al vanaf 2005 of 2006 ontvangt. Het Uwv heeft bij de berekening van de toeslag per 18 juni 2011 geen rekening gehouden met andere inkomsten, dan met haar WGA-uitkering. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor de conclusie dat het Uwv de toeslag van appellante per 1 februari 2019 op onjuiste wijze heeft berekend. Zij heeft overwogen dat het AOP in dit verband meegenomen moet worden bij de berekening van het inkomen. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat appellante had kunnen onderkennen dat zij teveel toeslag ontving.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante stelt dat haar AOP ten onrechte is aangemerkt als inkomen en niet mag worden wordt gekort op haar toeslag. Voor zover dit anders ligt, was appellante daarvan niet op de hoogte en mocht zij ervan uitgaan dat haar toeslag juist was vastgesteld. Het Uwv heeft nagelaten op een eerder moment te onderkennen dat zij dit AOP ontving. Door de toeslag met terugwerkende kracht te herzien heeft het Uwv het rechtszekerheidsbeginsel geschonden.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.1.
Naar aanleiding van de vraagstelling van de Raad over de tussenuitspraak van 18 april 2024 heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, noch met geschreven of ongeschreven recht en dat geen aanleiding bestaat om een dringende reden aan te nemen. Volgens het Uwv had appellante er rekening mee moeten houden dat de toegekende toeslag onjuist was berekend en na ontdekking daarvan zou worden hersteld.
3.3.2.
Appellante heeft gesteld dat sprake is van een dringende reden, omdat naast schending van het rechtszekerheidsbeginsel, tevens sprake is van schending van het vertrouwens- en het zorgvuldigheidsbeginsel. Appellante mocht ervan uitgaan dat bij de bepaling van de hoogte van de toeslag, geen rekening wordt gehouden met het AOP. Appellante is te goeder trouw geweest, het verstrijken van de tijd kan niet voor haar rekening komen en zij wordt nu onevenredig geraakt in haar belangen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om het AOP per 1 februari 2019 te korten op haar toeslag in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.1.1.
Op grond van vaste rechtspraak van de Raad moet een herziening of intrekking van een uitkering met terugwerkende kracht in het algemeen in strijd worden geacht met het rechtszekerheidsbeginsel, tenzij van strijd met dit beginsel geen sprake is. [2] Hierbij kan onder meer worden gedacht aan het geval waarin het ongewijzigd voortzetten van de uitkering mede het gevolg is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverschaffing door de verzekerde, terwijl het bestuursorgaan een andere (minder gunstige) beslissing zou hebben genomen als het destijds wel de juiste feiten had gekend.
4.1.2.
Bij zijn tussenuitspraak van 18 april 2024 heeft de Raad zijn uitleg van de dringende reden verruimd. [3] De Raad ziet het begrip dringende reden (voortaan) als een open norm waarbinnen het Uwv, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Daarbij moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan.
4.2.
De Raad is van oordeel dat het Uwv in de situatie van appellante zowel bij de oorzaak als bij de gevolgen van de herziening alle relevante feiten en omstandigheden bij de beoordeling van de dringende reden voldoende heeft meegewogen.
4.2.1.
Appellante heeft ten onrechte niet doorgegeven dat zij een AOP ontvangt. De oorzaak van de herziening is dus geheel aan appellante te wijten. Niet gebleken is dat het Uwv eerder dan op 14 juni 2021 bekend was met het genoten AOP van appellante. Op dat moment moest de betaling van de toeslag per 1 februari 2019 nog plaatsvinden. Met de herziening per 1 februari 2019 is appellante dan ook niet benadeeld. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en/of het zorgvuldigheidsbeginsel is niet gebleken. Het Uwv heeft terecht geen aanleiding gezien om op grond van een dringende reden af te zien van de herziening per 1 februari 2019.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) L.B. Vrugt

Bijlage

Toeslagenwet (geldend vanaf 1 januari 2019)

Artikel 2
2. Behoudens […] hebben voorts recht op toeslag een ongehuwde […] die:
a. recht heeft op loondervingsuitkering, en
b. per dag een inkomen heeft dat lager is dan:
1°. indien hij 22 jaar of ouder is: € 54,97.
Artikel 6
1. Als inkomen wordt aangemerkt:
b. voor een ongehuwde: zijn inkomen uit arbeid of overig inkomen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen uit arbeid of overig inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan. […]
Artikel 11a
1. Onverminderd […] herziet het Uwv een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12 […] heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
b. indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.

Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (geldend vanaf 1 juli 2015)

Artikel 2:4
1. Onder overig inkomen wordt verstaan:
m. een uitkering op grond van een pensioenregeling als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964 […]

Wet op de loonbelasting 1964 (geldend vanaf 1 januari 2019)

Artikel 18
1. Onder pensioenregeling wordt verstaan een regeling:
a. die uitsluitend of […] nagenoeg uitsluitend ten doel heeft het treffen van:
4°. een inkomensvoorziening bij arbeidsongeschiktheid zodra die langer dan een jaar duurt en welke niet uitgaat boven hetgeen naar maatschappelijke opvattingen redelijk moet worden geacht (arbeidsongeschiktheidspensioen) […]

Voetnoten

1.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726. (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:CRVB:2024:726)
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 maart 2008, ECLI:CRVB:2008:BC7486.
3.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726. (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:CRVB:2024:726)