ECLI:NL:CRVB:2025:200

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
23/2158 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling ingangsdatum maatwerkvoorziening Wmo 2015

In deze zaak gaat het om de vraag of het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam de ingangsdatum van de verstrekte maatwerkvoorziening voor begeleiding en ondersteuning bij het huishouden had moeten bepalen op 1 augustus 2020. Appellante, geboren in 1973, heeft verschillende aandoeningen en ontving op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden. In augustus 2020 heeft zij gesproken met het college over haar behoefte aan ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren. Het college heeft echter de maatwerkvoorziening met ingang van 1 november 2021 ingetrokken en een persoonsgebonden budget (pgb) verstrekt voor de periode van 1 november 2021 tot en met 29 oktober 2023. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van deze maatwerkvoorziening, omdat zij meent dat de ondersteuning al vanaf 1 augustus 2020 wordt geboden.

Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard en de rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de ingangsdatum van de ondersteuning moet liggen op of na de datum waarop op de aanvraag is beslist, en dat er geen toestemming van het college was om de ondersteuning eerder te verlenen. Appellante is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt dat de ingangsdatum van het persoonsgebonden budget niet eerder kan ingaan dan 1 november 2021. Appellante krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is gedaan op 23 januari 2025.

Uitspraak

23/2158 WMO15
Datum uitspraak: 23 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2023, 22/3279 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om de vraag of het college de ingangsdatum van de verstrekte maatwerkvoorziening voor begeleiding en ondersteuning bij het huishouden had moeten bepalen op 1 augustus 2020. De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend. De ingangsdatum wijzigt dus niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.T. van Dalen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 december 2024. Namens appellante zijn haar hulpverlener [naam hulpverlener] en mr. Van Dalen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Wintjes.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1973, is bekend met verschillende aandoeningen. In verband daarmee heeft het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor de periode van 3 juni 2019 tot en met 26 mei 2024 aan appellante een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden verstrekt in de vorm van zorg in natura. In augustus 2020 heeft appellante gesproken met het college over haar behoefte aan ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren.
1.2.
Met besluiten van 2 en 3 november 2021 heeft het college de verstrekte maatwerkvoorziening met ingang van 1 november 2021 ingetrokken en voor de periode van 1 november 2021 tot en met 29 oktober 2023 aan appellante een maatwerkvoorziening voor begeleiding en ondersteuning bij het huishouden verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van deze maatwerkvoorziening. Zij wenst dat de ingangsdatum wordt gewijzigd naar 1 augustus 2020, omdat, zo stelt zij, de ondersteuning al vanaf die datum wordt geboden.
1.3.
Met een besluit van 2 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft op het punt van de ingangsdatum geen aanleiding gezien om verder af te wijken van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Rotterdam 2018 (Beleidsregels).
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen. Overeenkomstig paragraaf 2.4.1 van de Beleidsregels had het college de ingangsdatum moeten bepalen op of na de datum waarop op de aanvraag is beslist. Een uitzondering is mogelijk als de ondersteuning, met toestemming van het college (wijkteam), is ingezet voordat het besluit tot verstrekking is genomen, gelet op de zeer bijzondere omstandigheden. Tussen partijen is niet in geschil dat een dergelijke toestemming ontbreekt, zodat het college terecht geen aanleiding heeft gezien om de ingangsdatum met verdere terugwerkende kracht vast te stellen.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat het college vanaf augustus 2020 bekend was met de behoefte aan ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren en dat haar hulpverlener in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 oktober 2021 die ondersteuning ook heeft geleverd. De besluitvorming daarover heeft onnodig lang geduurd, onder meer omdat het college de aanvraag begin 2021 ten onrechte buiten behandeling heeft gelaten. Het college had in deze gang van zaken aanleiding moeten zien om in afwijking van het beleid de ingangsdatum te bepalen op een datum voor 1 november 2021.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante heeft aangevoerd of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep in de kern herhaald wat zij bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak besproken en afdoende gemotiveerd waarom deze niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel. Daaraan voegt de Raad nog het volgende toe.
4.2.
De Wmo 2015 bevat geen regels over de ingangsdatum van de maatwerkvoorziening. Volgens paragraaf 2.4.1 van de Beleidsregels is het uitgangspunt dat de ingangsdatum van de ondersteuning ligt op of na de datum waarop op de aanvraag voor ondersteuning is beslist. Hierop is volgens de Beleidsregels een uitzondering mogelijk als de ondersteuning met toestemming van het college is ingezet voordat het besluit tot toekenning is genomen, gelet op de zeer bijzondere omstandigheden.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat die toestemming ontbreekt, zodat die uitzonderingssituatie zich hier niet voordoet. Het college heeft geen aanleiding hoeven te zien van zijn beleid af te wijken, alleen al omdat appellante haar stelling dat de ondersteuning al eerder werd verleend niet heeft onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en het persoonsgebonden budget voor ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren niet eerder ingaat dan 1 november 2021.
5. Appellante krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders als voorzitter en J.J. Janssen en J.H. Ermers als leden, in tegenwoordigheid van C.C.M. van ’t Hol als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2025.
(getekend) K.H. Sanders
(getekend) C.C.M. van ’t Hol