ECLI:NL:CRVB:2025:2
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van Wajong-uitkering en de mogelijkheid van terugwerkende kracht
In deze zaak gaat het om de toekenning van een Wajong-uitkering aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij stelde dat zij recht had op deze uitkering per 21 januari 2016, in plaats van de door het Uwv vastgestelde ingangsdatum van 10 december 2021. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep na een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat het recht op een Wajong-uitkering volgens de wet pas kan ontstaan op de datum van de aanvraag. De Raad heeft de argumenten van appellante, die zich baseerde op de stelling dat er eerder recht op uitkering zou moeten zijn, niet gevolgd. De Raad oordeelde dat de wet geen mogelijkheid biedt voor terugwerkende kracht van de Wajong-uitkering. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de Wajong-uitkering per 10 december 2021 heeft toegekend. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten, omdat het hoger beroep niet slaagde.