ECLI:NL:CRVB:2025:2

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
24/285 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Wajong-uitkering en de mogelijkheid van terugwerkende kracht

In deze zaak gaat het om de toekenning van een Wajong-uitkering aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij stelde dat zij recht had op deze uitkering per 21 januari 2016, in plaats van de door het Uwv vastgestelde ingangsdatum van 10 december 2021. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep na een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat het recht op een Wajong-uitkering volgens de wet pas kan ontstaan op de datum van de aanvraag. De Raad heeft de argumenten van appellante, die zich baseerde op de stelling dat er eerder recht op uitkering zou moeten zijn, niet gevolgd. De Raad oordeelde dat de wet geen mogelijkheid biedt voor terugwerkende kracht van de Wajong-uitkering. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de Wajong-uitkering per 10 december 2021 heeft toegekend. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

24/285 WAJONG
Datum uitspraak: 8 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 december 2023, 23/964 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv appellante terecht een Wajong-uitkering heeft toegekend per 10 december 2021. Volgens appellante had zij per 21 januari 2016 recht op een Wajong-uitkering en had het Uwv uit moeten gaan van een ingangsdatum gelegen voor de datum waarop de Wajong-uitkering is aangevraagd. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellante terecht per 10 december 2021 een Wajong-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 oktober 2024. Appellante is met haar begeleider [naam begeleider] verschenen, bijgestaan door mr. Willering. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1995, heeft met een door het Uwv op 18 mei 2015 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij besluit van 21 juli 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 februari 2016, heeft het Uwv de aanvraag om Wajong-uitkering afgewezen op de grond dat appellante weliswaar geen arbeidsvermogen heeft, maar deze situatie niet duurzaam is. Het hiertegen ingestelde beroep heeft de rechtbank Den Haag bij uitspraak van 16 november 2017 ongegrond verklaard. In hoger beroep is deze uitspraak door de Raad, voor zover aangevochten, bevestigd. [1]
1.2.
Appellante heeft met een door het Uwv op 10 december 2021 ontvangen formulier opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 7 juli 2022, gehandhaafd bij besluit van 19 januari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv vervolgens appellante een Wajong-uitkering toegekend per 10 december 2021 (datum van de aanvraag). Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) ten grondslag. De verzekeringsarts heeft overwogen dat de sinds oktober 2015 ontvangen specifieke begeleiding begin 2021 werd afgesloten en dat gewezen werd op ondersteuning vanuit een andere instantie, ter onderhouden van stabiliteit. Appellante blijft kampen met beperkingen in functioneren leidend tot beperkte zelfredzaamheid. Gelet op de doorlopen behandelingen en de aard van de huidige begeleiding is (verdere) ontwikkeling van vaardigheden en toename van bekwaamheden niet meer reëel te verwachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat is geconcludeerd dat appellante op de datum aanvraag is uitbehandeld. Appellante volgde behandelingen en daarvan dienden de resultaten te worden afgewacht, zoals de Raad ook heeft geoordeeld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat uit het dwingendrechtelijk karakter van artikel 1a:11, tweede lid, van de Wajong, volgt dat het recht op een Wajong-uitkering niet eerder kan ontstaan dan de dag waarop de aanvraag is ingediend. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om een Wajong-uitkering met terugwerkende kracht toe te kennen. Anders dan appellante heeft bepleit is er geen sprake van een bijzonder geval. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden aan appellante niet eerder dan op 10 december 2021 een Wajong-uitkering heeft toegekend.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante is – kort samengevat en onder verwijzing naar verschillende passages uit handboeken van het Uwv – van mening dat haar Wajong-uitkering eerder dan een jaar voor de datum van de aanvraag kan worden toegekend. Vanaf 21 januari 2016 was reeds sprake van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen, maar in ieder geval zou het Uwv moeten uitgaan van een ingangsdatum gelegen een jaar voor de datum aanvraag.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de aan appellante per 10 december 2021 toegekende Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Partijen houdt verdeeld de vraag of er aanleiding bestaat om de Wajong-uitkering per een eerdere datum toe te kennen dan 10 december 2021 (datum aanvraag).
4.2.
Artikel 1a:11 van de Wajong luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt op aanvraag vast of recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk bestaat.
2. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk ontstaat op de dag waarop de aanvraag, bedoeld in dit artikel, werd ingediend, met dien verstande dat dit recht niet eerder kan ontstaan dan de dag waarop de betrokkene achttien jaar wordt.
4.3.
Uit de tekst en wetgeschiedenis van artikel 1a:11 van de Wajong volgt dat het recht op een Wajong-uitkering op aanvraag wordt vastgesteld en dat het recht op uitkering niet eerder dan op de aanvraagdatum kan ontstaan. De rechtbank heeft met juistheid overwogen en geoordeeld dat de wet in zoverre niet voorziet in de mogelijkheid om een Wajong-uitkering met terugwerkende kracht toe te kennen. In de door appellante in hoger beroep overgelegde stukken ziet de Raad geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel. De door appellante aangehaalde bepalingen uit hoofdstuk 3 van de Wajong zijn uitsluitend van toepassing op Wajong-gerechtigden die voor 2010 recht hadden op een Wajong-uitkering. Een dergelijk recht heeft appellante niet. Verder ziet één van de aangehaalde passages uit handboeken van het Uwv op de situatie waarin een aanvraag van een WIA-uitkering leidt tot heropening van een WAO-recht. Dat is hier niet aan de orde. Verder gaat de passage 'Wetsuitleg WIA, WAO/WAZ/Wajong en ZW' over de oude Wajong. Appellante valt onder de Wajong geldend vanaf 2015. Ook dit deel van het handboek ziet aldus niet op de situatie van appellante.
4.4.
Het Uwv heeft de aanvraag van appellante op 10 december 2021 ontvangen, zodat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat de Wajong-uitkering eerst per die datum wordt toegekend. Bovendien wordt appellante daarmee niet tekort gedaan. Ter zitting heeft het Uwv immers geconstateerd dat de tienjaarstermijn nog niet was verstreken en dat de Wajonguitkering daarom eerst per 20 oktober 2023 had kunnen worden toegekend. Het Uwv heeft evenwel verklaard te berusten in de ingangsdatum 10 december 2021.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van Wajong-uitkering per 10 december 2021 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) S.P.A. Elzer

Voetnoten

1.CRvB 13 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:70.