ECLI:NL:CRVB:2025:1870

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
25/457 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid met voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van het Uwv om appellante geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 7 april 2014 ziekmeldde, betwistte de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid door het Uwv, dat haar minder dan 35% arbeidsongeschikt achtte. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat de medische en arbeidskundige onderbouwing voldoende was. Appellante had eerder al een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontvangen en had in de loop der jaren meerdere keren haar situatie opnieuw laten beoordelen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat appellante meer beperkingen had dan het Uwv had vastgesteld. De argumenten van appellante werden niet gevolgd, en de Raad oordeelde dat de geselecteerde functies passend waren voor haar. De uitspraak werd gedaan door F.M. Rijnbeek, met J.A. Adjei-Asamoah als griffier.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 29 januari 2025, 23/1351 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 december 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv aan appellante per 1 februari 2018 terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante vindt dat zij meer (medische) beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en de geselecteerde functies daarom niet kan vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.C. de Bie hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 november 2025. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante was werkzaam als pedagogisch medewerkster voor 21,63 uur per week toen zij zich op 7 april 2014 ziekmeldde. Het Uwv heeft appellante na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 4 april 2016 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv heeft appellante vervolgens in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Vanuit die situatie heeft appellante zich op 27 november 2017 ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Vervolgens heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 12 februari 2018 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Appellante heeft zich op 15 mei 2018 opnieuw ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante per 11 juli 2018 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de ZW. Bij uitspraak van 20 februari 2020 heeft de rechtbank Amsterdam de tegen deze beslissingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 april 2022 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd. [1]
1.2.
Nadat appellante zich op 26 maart 2022 opnieuw bij het Uwv had gemeld, met toegenomen klachten vanaf 1 februari 2018, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 juni 2022, geldig vanaf 11 juli 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 14 juli 2022 geweigerd appellante met ingang van 1 februari 2018 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 12 april 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. Naar het oordeel van de rechtbank is de motivering van de verzekeringsartsen inzichtelijk en is het duidelijk waarom zij bepaalde beperkingen hebben aangenomen. Bovendien blijkt uit het door appellante overgelegde expertiserapport dat volgens verzekeringsarts D. Erdogan in de FML van 26 juni 2022 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante in de rubrieken 1 tot en met 5. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gereageerd op de door appellante overgelegde informatie van de huisarts en de specialistenbrieven en heeft gemotiveerd waarom deze niet tot verdergaande beperkingen leiden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het oordeel van het Uwv om geen (verdergaande) urenbeperking aan te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht gesteld dat in de eerdere WIA-beoordeling en bij de beëindiging van de ZW-uitkering al rekening is gehouden met de aanwezige fibromyalgie en dat toen is gemotiveerd waarom geen aanvullende beperking van de duurbelastbaarheid aan de orde was. Die toelichting is door de rechtbank ook gevolgd in de uitspraak van de rechtbank van 20 februari 2020 en later door de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2022. Uit de door appellante overgelegde stukken wordt niet duidelijk dat de situatie is veranderd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende adequaat heeft gemotiveerd waarom de geselecteerde functies geschikt zijn. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat appellante een MBO3- en MBO4-diploma bezit en daarmee beschikt over het in de functies gevraagde opleidingsniveau. Hij heeft erop gewezen dat geen beperkingen zijn gesteld die doen vermoeden dat geen leervermogen aanwezig is en heeft appellante dan ook in staat geacht tot het volgen van een opleiding medische terminologie en medisch codeur en de cursus ziekteleer in de functie medewerker medische registratie (SBC-code 515100). De rechtbank heeft deze toelichting gevolgd. De rechtbank ziet ook niet in waarom appellante de benodigde computervaardigheden niet zou kunnen aanleren.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante is van mening dat zij per februari 2018 verder beperkt is, door toegenomen klachten uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan zij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid. Zij is van mening dat haar klachten als gevolg van haar fibromyalgie meer zijn toegenomen dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen. Zij is ook van mening dat de klachten aan haar rechterpols en de incontinentieklachten voortkomen uit aandoeningen die zij al in 2016 had. Om die reden hadden verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen ten aanzien van het hand- en vingergebruik en het maken van schroefbewegingen met hand en arm. Volgens de verzekeringsarts is er geen aanleiding voor een urenbeperking, omdat er gelet op de maatmanomvang voldoende tijd is voor recuperatie en voor deelname aan behandeling. Dit is echter een onjuiste maatstaf, omdat de urenbeperking niet vastgesteld dient te worden aan de hand van de maatmanomvang, maar aan de hand van de standaard Duurbelastbaarheid in arbeid. Het Uwv heeft hiermee onvoldoende gemotiveerd waarom geen urenbeperking is aangenomen. Te meer omdat de door appellante ingeschakelde verzekeringsarts Erdogan, in een rapport van 28 augustus 2024, wel uitvoerig heeft gemotiveerd waarom een urenbeperking van maximaal vier uur per dag en 20 uur per week dient te worden aangenomen. Gelet op haar klachten en beperkingen acht appellante zich niet in staat de geduide functies uit te voeren.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Niet in geschil is dat sprake is van toegenomen beperkingen die voortkomen uit dezelfde oorzaak als bedoeld in artikel 55 van de Wet WIA, binnen vijf jaar na 4 april 2016. In geschil is de vraag of het Uwv, met inachtneming van deze toegenomen beperkingen, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 1 februari 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
Medische beoordeling
5.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is grotendeels een herhaling van de gronden die zij in beroep naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
5.3.
De stelling van appellante dat het onderzoek onzorgvuldig zou zijn geweest omdat ten aanzien van de urenbeperking een onjuiste maatstaf is gehanteerd, wordt niet gevolgd. Aan het gegeven dat bij een eerdere beoordeling is vermeld dat er, gelet op de maatmanomvang, voldoende tijd was voor recuperatie en voor deelname aan behandeling, kan niet de waarde worden toegekend die appellante daaraan toekent. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 30 september 2025 nader toegelicht dat uit de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende rapporten niet blijkt dat dit bij de huidige beoordeling een rol heeft gespeeld.
5.4.
In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 maart 2023 is voldoende gemotiveerd dat de incontinentie geen reden is voor het aannemen van verdere beperkingen, omdat met de beperkingen voor zwaar tillen en dragen en beperkt gebogen actief zijn voldoende rekening wordt gehouden met het vermijden van drukverhoging in de buik. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er in het rapport van 16 januari 2024 nog op gewezen dat beperkingen zijn aangenomen in verband met verminderde kracht in handen en armen en gewrichtsklachten van knie, armen, ellebogen en bovenbenen. Ook schroefbewegingen met hand en arm werden al beperkt geacht. Dat appellante hiermee te kort is gedaan blijkt niet uit de medische informatie en is ook niet door Erdogan vastgesteld.
5.5.
Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 3 maart 2023, aangevuld met de rapporten van 26 september 2024 en 30 september 2025, inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd uiteengezet dat er geen aanleiding is voor een verdergaande urenbeperking. De verzekeringsartsen hebben appellante wel beperkt geacht voor ‘s nachts werken en enigszins beperkt in die zin dat zij gemiddeld ongeveer acht uur per week en 40 uur per week kan werken. De verzekeringsarts heeft in het rapport van 3 maart 2023 toegelicht dat er geen sprake is van een ernstig energetisch beperkende aandoening, zoals hartfalen of longinsufficiëntie. Uit het dagverhaal blijkt geen verhoogde slaapbehoefte noch een verstoring van het dag-nachtritme of waak-slaapritme. Verder is er volgens de verzekeringsarts geen sprake van verminderde beschikbaarheid door intensieve behandeling. Er zijn ook geen preventieve redenen om een urenbeperking aan te nemen. De conclusie van verzekeringsarts Erdogan dat er vanwege de aanwezige fibromyalgie en de daaruit voortvloeiende pijn wel een beperkte duurbelastbaarheid aanwezig is op datum in geding, wordt daarom niet gevolgd. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep er in het rapport van 26 februari 2024 terecht op gewezen dat op grond van het door appellant ingebrachte rapport van Erdogan niet kan worden gesteld dat sprake is van toegenomen beperkingen als gevolg van de fibromyalgie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd in de gemotiveerde conclusie dat appellante niet voldoet aan de criteria voor het aannemen van een (verdergaande) urenbeperking.
Arbeidskundige beoordeling
5.6.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn voor appellante. De door appellante gestelde arbeidskundige gronden houden niet meer in dan de stelling dat er meer medische beperkingen zijn dan door het Uwv zijn aangenomen en deze stelling treft, zoals hiervoor is overwogen, geen doel.

Conclusie en gevolgen

5.7.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van J.A. Adjei-Asamoah als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2025.

(getekend) F.M. Rijnbeek

(getekend) J.A. Adjei-Asamoah

Voetnoten

1.CRvB 14 april 2025, ECLI:NL:CRVB:2022:847.