ECLI:NL:CRVB:2025:1867
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van ZW-uitkering en geschiktheid voor functies na medische beoordeling
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een Ziektewet (ZW)-uitkering toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 december 2025 uitspraak gedaan. Appellante was werkzaam als productiemedewerker/heftruckchauffeur en ontving vanaf 4 januari 2021 een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 15 april 2022, maar verklaarde later het bezwaar van appellante gegrond, waarna de uitkering per 20 augustus 2022 werd beëindigd omdat zij geschikt werd geacht voor andere functies. Appellante stelde dat haar medische beperkingen niet goed waren ingeschat en dat zij recht had op een ZW-uitkering. De rechtbank Noord-Nederland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellante per 20 augustus 2022 geschikt was voor de haar voorgehouden functies, op basis van voldoende medische en arbeidskundige grondslagen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op een ZW-uitkering, omdat haar beperkingen niet zodanig waren dat zij niet in staat was om de voorgehouden functies te vervullen. De Raad oordeelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om aan de conclusies van het Uwv te twijfelen. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten omdat het hoger beroep niet slaagde.