ECLI:NL:CRVB:2025:1863

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
25/366 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van laattijdige aanvraag en arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren in 1993, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat zij op haar achttiende verjaardag en de vijf jaar daarna over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd dat zij in de relevante periode geen arbeidsvermogen had. De rechtbank had terecht overwogen dat het hier een laattijdige aanvraag betrof en dat de bewijslast bij appellante lag. De Raad volgde de conclusie van de verzekeringsarts dat appellante in de periode van belang vier uur per dag belastbaar was en een uur aaneengesloten een taak kon verrichten. De Raad concludeerde dat de medische situatie van appellante pas in 2020 verslechterde, wat na de voor de Wajong relevante periode viel. Hierdoor bleef de weigering van de Wajong-uitkering in stand en kreeg appellante geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 7 februari 2025, 23/940 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 december 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.M.J.P. Penners, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 november 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Penners. Het Uwv heeft zich via een videoverbinding laten vertegenwoordigen door mr. L.M.C.M. Levels.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1993, heeft met een door het Uwv op 26 april 2022 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante klachten heeft als gevolg van migraine en bekkenhypertonie. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante op haar achttiende jaar arbeidsvermogen heeft. Als appellante dit arbeidsvermogen op enig moment is verloren was dit in 2020, na de Wajong verzekerde periode. Met een besluit van 25 augustus 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 21 maart 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat sprake is van een laattijdige aanvraag en dat het bewijsrisico bij de aanvrager ligt. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante over de periode vanaf haar achttiende verjaardag tot aan 2020, toen zij is doorverwezen naar een neuroloog, over arbeidsvermogen beschikte. Appellante heeft over deze periode geen objectieve gegevens aangedragen en zij woonde toen zelfstandig en zorgde voor haar dochter. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens terecht geconcludeerd dat appellante, gelet op haar werkzaamheden, in staat is geweest instructies te begrijpen, onthouden en uit te voeren en afspraken na te komen en daarmee over basale werknemersvaardigheden beschikt. Ook is appellante in staat om een taak uit te oefenen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft terecht overwogen dat appellante meerdere langdurige dienstverbanden heeft gehad in de Wajong-relevante periode. Er zijn weinig ziekmeldingen bekend en appellante heeft te kennen gegeven dat zij het veelvuldige ziekteverzuim door tijdsverloop niet kan onderbouwen met nadere stukken. Dit komt voor rekening en risico van appellante.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zij al in 2010 te maken had met migraine. Uit informatie van de huisarts volgt namelijk dat appellante zich al op 26 oktober 2009 heeft ziekgemeld met hoofdpijn en in haar dossier werd op 16 maart 2010 ‘migraine’ vermeld. Zij was toen nog geen zeventien jaar oud. Uit het huisartsenjournaal kan volgens appellante worden afgeleid dat zij constant medicatie gebruikte en gezocht werd naar een oplossing. Ter onderbouwing van stellingen verwijst appellante naar verklaringen van haar moeder en ex-partner. De rechtbank gaat er ten onrechte vanuit dat appellante voor 2020 zelfstandig woonde en voor haar dochter zorgde. Bij een migraineaanval acht appellante zich niet in staat een taak te verrichten en heeft zij geen basale werknemersvaardigheden. Zij kan soms wel vijf dagen in bed liggen. In het verleden heeft appellante alleen kunnen werken als zij geen migraine had. Zij heeft zich vaak moeten ziekmelden waardoor dienstverbanden niet werden verlengd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per [geboortedatum] 2011 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) en de vijf jaar daarna arbeidsvermogen heeft.
Medische beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het hier een laattijdige aanvraag betreft waarbij de bewijslast volgens vaste rechtspraak bij de aanvrager ligt. [1] Appellante heeft onvoldoende onderbouwd dat zij in de periode vanaf haar achttiende verjaardag ( [geboortedatum] 2011) en de vijf jaar daarna geen arbeidsvermogen had. Dat bij haar toen sprake was van migraineklachten wordt door de verzekeringsarts bezwaar en beroep erkend en niet gebleken is dat hij de belastbaarheid van appellante heeft onderschat. De informatie van de huisarts, waarnaar appellante verwijst, bevat enkel de vermelding van deze klachten maar over de ernst en frequentie van deze klachten bevat het onvoldoende concrete informatie. Ook de verklaringen van de moeder van appellante en haar ex-partner leiden niet tot een ander oordeel, reeds omdat het geen objectief-medische informatie bevat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt erin gevolgd dat appellante in de periode van belang vier uur op een dag belastbaar was en een uur aaneengesloten een taak kan verrichten. Voor dit standpunt heeft hij terecht bevestiging gezien in de werkzaamheden die appellante op haar achttiende jaar en daarna heeft verricht. Vanaf 20 september 2010 tot en met 16 juni 2011 was appellante werkzaam als verkoopster bij de V&D en daarna heeft ze nog meerdere dienstverbanden gehad bij (onder meer) Scapino (vanaf augustus 2011 tot en met augustus 2012) en Meander (vanaf eind augustus 2013 tot eind februari 2014). Dat appellante, zoals zij stelt, zich tijdens deze dienstverbanden vaak ziek heeft moeten melden, is door haar onvoldoende onderbouwd. Het Uwv heeft in dit verband verwezen naar de polisadministratie en gegevens over Ziektewet-betalingen waaruit niet blijkt van (veelvuldige) ziekmeldingen. Dat de werkgevers waarbij appellante navraag heeft gedaan door het tijdsverloop niet meer beschikken over de gevraagde gegevens, komt gelet op voormelde rechtspraak over laattijdige aanvragen, voor haar rekening en risico.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat de medische situatie van appellante pas in 2020, toen zij is doorverwezen naar een neuroloog, is verslechterd en vanaf dat moment geen sprake meer is van arbeidsvermogen. Dit is ruim na de voor de Wajong relevante periode en maakt dan ook niet dat (alsnog) recht bestaat op een Wajong-uitkering.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op [geboortedatum] 2011 en de vijf jaar daarna beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries in tegenwoordigheid van H.A. Baars als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2025.

(getekend) D.S. de Vries

(getekend) H.A. Baars

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1348, r.o. 4.2.