ECLI:NL:CRVB:2025:1862

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
20/3491 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep met zaaknummer 20/3491 ZW. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Het hoger beroep werd ingetrokken omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) volledig tegemoet was gekomen aan de bezwaren van de appellant. De Raad heeft de proceskosten van de appellant toegewezen aan het Uwv, die in totaal € 5.231,51 moet vergoeden. Daarnaast is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, die met acht maanden was overschreden. De Raad heeft ook de wettelijke rente toegewezen over de na te betalen uitkering. De uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van griffier H.A. Baars.

Uitspraak

20/3491 ZW
Datum uitspraak: 17 december 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
27 augustus 2020, 19/8083 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellantc)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L. Goudkade hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Degelink, die zich als opvolgende gemachtigde heeft gesteld. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting heropend om een deskundige te benoemen.
De deskundigen psychiater W. Nieuwdorp en verzekeringsarts J.H. Bruning hebben op
7 juli 2023 een rapport uitgebracht. Partijen hebben hun zienswijzen op dit rapport gegeven.
Het Uwv heeft op 7 maart 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij de uitkering van appellante op grond van de Ziektewet per 11 augustus 2019 is hervat.
Bij brieven van 28 november 2023, 29 april 2024 en 11 juni 2024 heeft mr. Degelink namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het Uwv heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Het hoger beroep
1.1.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
1.2.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de nieuwe beslissing op bezwaar van volledig aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
Proceskosten
2.3.1.
De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op
€ 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-) in beroep en € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een keer 0,5 punt voor een zienswijze, met een waarde per punt van € 907,-) in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
2.3.2.
Appellante heeft verzocht om vergoeding van de kosten die zij heeft moeten maken in verband met het inschakelen van een deskundige. De door het Uwv te vergoeden proceskosten voor deze deskundige bedragen € 1.150,01.
2.3.3.
In totaal bedragen de te vergoeden kosten voor het Uwv € 5.231,51. Ook zal de Raad bepalen dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt.
Redelijke termijn
3. Appellante heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.1.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen.
3.2.
Als de intrekking van het hoger beroep plaatsvindt na een tegemoetkomend besluit dan eindigt de redelijke termijn op het moment waarop het tegemoetkomend besluit is bekendgemaakt. [1]
3.3.
In dit geval is het tegemoetkomend besluit op 7 maart 2024 bekendgemaakt. Vanaf de datum van ontvangst door het Uwv van het bezwaarschrift op 31 juli 2019 tot de bekendmaking van het tegemoetkomend besluit heeft de procedure vier jaar en acht maanden geduurd. In de zaak zelf noch in de opstelling van appellante zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met acht maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 1.000,-. De Raad stelt vast dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is geschonden. De Staat wordt daarom veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellante tot een bedrag van € 1.000,-.
3.4.
Er bestaat aanleiding de Staat te veroordelen in de proceskosten van appellante in verband met het verzoek om schadevergoeding. Deze kosten worden begroot op € ‭453,5‬0 (1 punt voor het verzoekschrift met een wegingsfactor van 0,5).‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
Schadevergoeding wettelijke rente
4. Het verzoek om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering wordt toegewezen. Voor de wijze waarop het Uwv de rente dient te berekenen wordt verwezen naar de uitspraak van 25 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente als hiervoor aangegeven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan appellante van een vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 1.000,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 453,50;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 5.231,51;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding van het door appellante betaalde griffierecht tot een bedrag van € 178,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van H.A. Baars als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2025.
(getekend) E.J.J.M Weyers
(getekend) H.A. Baars

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 11 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:91.