ECLI:NL:CRVB:2025:1780

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2025
Publicatiedatum
3 december 2025
Zaaknummer
23/3196 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststelling en terugvordering van WW-uitkering met betrekking tot inkomsten uit dienstverband

In deze zaak gaat het om de vraag of de Centrale Raad van Beroep terecht het bestreden besluit van het Uwv heeft bevestigd, waarin de korting van inkomsten op de WW-uitkering van appellant en de terugvordering van onverschuldigd betaalde WW-uitkering aan de orde zijn. Appellant, die eerder werkzaam was bij een serviceflat en nu bij een zorgcentrum, heeft een WW-uitkering aangevraagd na beëindiging van zijn dienstverband. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant over de maanden maart en april 2022 te veel WW-uitkering heeft ontvangen, omdat hij in die maanden inkomsten uit zijn nieuwe dienstverband had ontvangen, die hij niet had doorgegeven. Appellant is van mening dat deze korting onterecht is, omdat hij deze werkzaamheden al verrichtte voordat hij werkloos werd. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en komt tot de conclusie dat het Uwv de inkomsten van appellant terecht heeft gekort op de WW-uitkering en de onverschuldigd betaalde uitkering terecht heeft teruggevorderd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

23/3196 WW
Datum uitspraak: 3 december 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 oktober 2023, 22/4500 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de korting van inkomsten op de WW-uitkering van appellant en de terugvordering van de volgens het Uwv onverschuldigd betaalde WW-uitkering in stand heeft gelaten. Volgens appellant heeft het Uwv de inkomsten ten onrechte gekort op zijn WW-uitkering en is de terugvordering daarom onterecht. De Raad volgt dit standpunt van appellant niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht de inkomsten heeft gekort op de WW-uitkering van appellant en terecht de volgens het Uwv onverschuldigd betaalde WW-uitkering heeft teruggevorderd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is werkzaam geweest bij Serviceflat [naam serviceflat] ( [naam serviceflat] ). Het dienstverband met [naam serviceflat] is met een vaststellingsovereenkomst van 13 oktober 2021 beëindigd per 1 maart 2022, waarbij appellant vanaf 13 oktober 2021 is vrijgesteld van werk. Appellant is vanaf 15 december 2021 werkzaam bij Zorgcentrum [naam zorgcentrum] ( [naam zorgcentrum] ). Op 24 februari 2022 heeft appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij besluit van 25 februari 2022 heeft het Uwv appellant een WW-uitkering toegekend per 1 maart 2022. Daarbij is het WW-dagloon vastgesteld op € 134,21.
1.2.
Appellant heeft op de formulieren ‘Inkomstenopgaven’ over de maanden maart en april 2022 vermeld dat hij deze maanden geen inkomsten heeft gehad. Achteraf is het Uwv gebleken dat appellant over deze maanden inkomsten heeft ontvangen uit het dienstverband met [naam zorgcentrum] .
1.3.
Bij besluit van 4 mei 2022 (primair besluit 1) heeft het Uwv vastgesteld dat appellant over de maand maart 2022 een bedrag van € 591,68 bruto teveel aan WW-uitkering heeft ontvangen wegens inkomsten uit werkzaamheden, die appellant niet aan het Uwv heeft doorgegeven. Dit bedrag wordt verrekend met de WW-uitkering over de maand april 2022.
1.4.
Bij besluit van 2 juni 2022 (primair besluit 2) heeft het Uwv vastgesteld dat appellant over de maand april 2022 een bedrag van € 643,40 bruto (inclusief vakantiegeld) teveel aan WW-uitkering heeft ontvangen. Dit bedrag wordt verrekend met de WW-uitkering van appellant over de maand mei 2022. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten 1 en 2. Appellant was van mening dat de inkomsten uit het dienstverband met [naam zorgcentrum] niet op zijn WW-uitkering mochten worden gekort omdat hij deze werkzaamheden al verrichtte voordat hij op 1 maart 2022 werkloos werd uit het dienstverband waarvoor hij een WW-uitkering ontvangt. Daarnaast betwijfelde appellant of het dagloon voor de WWuitkering juist was vastgesteld.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 23 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is het WW-dagloon juist vastgesteld. De inkomsten uit het dienstverband met [naam zorgcentrum] over de maanden december 2021 en januari 2022 zijn meegenomen bij de vaststelling van het dagloon voor de WW-uitkering. Over de korting van de inkomsten op de WW-uitkering heeft het Uwv toegelicht dat in artikel 3:2 van het Algemeen Inkomensbesluit Socialezekerheidswetten (AIB) is bepaald wat onder loon moet worden verstaan. Verder is in artikel 47 van de WW bepaald hoe de hoogte van de WW-uitkering moet worden vastgesteld, waarbij is bepaald dat inkomsten uit arbeid moeten worden gekort op de WW-uitkering. Uit deze bepalingen blijkt op geen enkele manier dat de inkomsten uit het dienstverband met [naam zorgcentrum] niet op de WW-uitkering zouden moeten worden gekort.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de inkomsten die appellant ontving uit het dienstverband met [naam zorgcentrum] terecht op zijn WWuitkering gekort. Op grond van artikel 47 van de WW dient inkomen in verband met arbeid te worden gekort op de WW-uitkering. Appellant heeft niet onderbouwd waarom de inkomsten uit het dienstverband bij [naam zorgcentrum] niet gekort zouden mogen worden. De enkele stelling van appellant dat hij deze werkzaamheden al verrichtte voor aanvang van zijn WWuitkering is hiertoe onvoldoende, gelet op de tekst van artikel 47 van de WW. Daarnaast vindt het standpunt van appellant dat inkomsten uit arbeid alleen gekort mogen worden als deze in omvang zijn toegenomen, geen steun in de wet. Over de hoogte van het WW-dagloon heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv heeft toegelicht dat het dagloon is vastgesteld op basis van de loongegevens zoals appellant die heeft vermeld op het WW-aanvraagformulier, waaronder het sv-loon uit het dienstverband met [naam zorgcentrum] over de maanden december 2021 en januari 2022. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het Uwv niet te volgen in zijn standpunt dat deze loongegevens volledig en correct zijn meegenomen bij de berekening van het WW-dagloon. De rechtbank komt tot de conclusie dat het Uwv terecht de inkomsten van appellant uit het dienstverband met [naam zorgcentrum] over de maanden maart en april 2022 heeft gekort op zijn WW-uitkering en de teveel betaalde WW-uitkering terecht heeft teruggevorderd. Ook heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank het WW-dagloon juist vastgesteld.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat de korting van de inkomsten uit het dienstverband bij [naam zorgcentrum] , dat al bestond voordat het dienstverband bij [naam serviceflat] eindigde, niet op de WWuitkering gekort had mogen worden op grond van artikel 3:2, eerste lid, aanhef en onder a, van het AIB, en artikel 47 van de WW. Volgens appellant ziet de korting van inkomsten slechts op inkomsten die appellant eventueel – en voor het eerst – gaat genieten ná aanvang van het recht op WW-uitkering, dus vanaf 1 maart 2022. Hij verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar ‘de hele systematiek van de WW’. Verder trekt hij een vergelijking met de situatie waarin sprake is van inkomsten uit werkzaamheden als zelfstandige.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. Ter beoordeling ligt voor of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de hoogte van de WW-uitkering over de maanden maart en april 2022 juist heeft vastgesteld. Specifiek gaat het om de vraag of het Uwv bij de vaststelling van de hoogte van de WW-uitkering de inkomsten van appellant uit zijn dienstverband met [naam zorgcentrum] over de maanden maart en april 2022 terecht heeft gekort op de WW-uitkering.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van deze zaak belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht de inkomsten uit het dienstverband bij [naam zorgcentrum] in mindering heeft gebracht op de WW-uitkering, wordt onderschreven. Uit de tekst van artikel 47 van de WW kan niet worden opgemaakt dat het inkomen dat een werknemer geniet bij een andere werkgever, geen inkomen is als bedoeld in onderdeel B van de formule die is neergelegd in artikel 47, eerste lid, van de WW. De Raad heeft eerder geoordeeld dat dit inkomen in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de uitkering, ook als de werknemer dit inkomen al genoot voor de werkloosheid intrad. [1] Omdat vanaf 1 juli 2015 aan de ene kant bij de vaststelling van het dagloon voor de WW-uitkering het loon uit alle dienstbetrekkingen in het refertejaar wordt meegeteld, worden aan de andere kant ook de inkomsten die een verzekerde ontvangt naast zijn WW-uitkering in mindering gebracht. De vergelijking met inkomsten uit werkzaamheden als zelfstandige die appellant in het aanvullende hoger beroepschrift heeft gemaakt gaat niet op. Hiervoor geldt een andere systematiek, waarbij onder toepassing van artikel 1b, vijfde lid, van de WW een fictief inkomen in mindering wordt gebracht. Het werkelijke inkomen uit deze werkzaamheden wordt ingevolge artikel 3:2, derde lid
,van het AIB dan niet aangemerkt als inkomen, en daarom niet in mindering gebracht op de WW-uitkering. Dit om te voorkomen dat feitelijk een dubbele korting zou worden toegepast.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het Uwv terecht de inkomsten uit het dienstverband met [naam zorgcentrum] over de maanden maart en april 2022 heeft gekort op de WW-uitkering. Het Uwv is ingevolge artikel 36, eerste lid, van de WW gehouden de onverschuldigd betaalde WW-uitkering van appellant terug te vorderen. Niet gebleken is van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Appellant heeft geen specifieke gronden aangevoerd tegen de verrekening van de over maart en april 2022 onverschuldigd betaalde WW-uitkering met de WW-uitkering over de daarop volgende maanden april en mei 2022.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het Uwv de hoogte van de WW-uitkering van appellant over de maanden maart en april 2022 juist heeft vastgesteld en de onverschuldigd betaalde WWuitkering over deze maanden terecht heeft teruggevorderd.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van J.A. AdjeiAsamoah als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2025.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) J.A. Adjei-Asamoah

Bijlage voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Werkloosheidswet

Artikel 1b
[…]
5. Indien de werknemer de hoedanigheid van werknemer, bedoeld in artikel 8, eerste lid, verliest of heeft verloren, anders dan door het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 8, vierde lid, dan wel indien de werknemer in een kalenderweek minder beschikbaar voor arbeid is dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek, bedoeld in artikel 16, tweede lid, wordt onder zijn inkomen in een kalendermaand tevens verstaan:
(A + B) x C / D. Hierbij staat:
A voor het aantal uren in een kalendermaand waarover de werknemer de hoedanigheid van werknemer verliest of heeft verloren als bedoeld in artikel 8, voor zover het uren betreft op dagen waarop recht op uitkering bestaat;
B voor het aantal arbeidsuren in een kalendermaand dat de werknemer minder beschikbaar is voor arbeid wegens andere omstandigheden dan ziekte, arbeidsongeschiktheid of omdat hij deelneemt dan wel gaat deelnemen aan een naar het oordeel van het UWV noodzakelijke opleiding of scholing als bedoeld in artikel 76;
C voor het dagloon waarnaar de uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag, dan wel voor de uitkering, bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdeel b, zonder de maximering, bedoeld in artikel 64, vierde en zevende lid, gedeeld door 21,75 als de uitkering betrekking heeft op een periode die aanvangt op de eerste dag en eindigt op de laatste dag van een kalendermaand, dan wel gedeeld door het aantal dagen, bedoeld in artikel 64, zevende lid; en
D voor het gemiddeld aantal arbeidsuren, bedoeld in artikel 16, tweede en zesde lid, gedeeld door 5.
Artikel 22a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, herziet het Uwv een dergelijk besluit of trekt het dat in:
a . indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
b. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 25 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 36
1. De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a of 27 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uwv teruggevorderd. Indien de uitkering, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de werkgever wordt teruggevorderd, kan deze het teruggevorderde bedrag niet verhalen op de werknemer.
[…]
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
[…]
Artikel 47
1. De uitkering op grond van deze wet bedraagt per kalendermaand:
a. 0,75 x (A - B x C/D) - E over de eerste twee maanden waarin recht op een uitkering
bestaat; en
b. 0,7 x (A - B x C/D) - E vanaf de derde maand waarin recht op een uitkering bestaat.
Hierbij staat:
A voor het maandloon:
B voor het inkomen in een kalendermaand;
C voor het dagloon;
D voor het dagloon waarnaar de uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag; en
E voor het inkomen in verband met arbeid.
[…]
Algemeen Inkomensbesluit SocialezekerheidswettenArtikel 3:2
1. Onder inkomen wordt verstaan:
a. hetgeen onder loon wordt verstaan op grond van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen voor de werknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van die wet, met dien verstande dat niet tot het inkomen worden gerekend:
1° uitkeringen op grond van een werknemersverzekering of wachtgeld als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, tweede zin, van de Werkloosheidswet, al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat;
2° hetgeen wordt genoten uit loondoorbetaling indien het overeengekomen loon niet volledig wordt doorbetaald, al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat;
[…]
3. In afwijking van het eerste lid, wordt niet tot het inkomen gerekend: inkomen dat is verdiend in uren die reeds via de Werkloosheidswet met de uitkering op grond van die wet zijn verrekend.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1650.