In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die sinds 17 januari 2017 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, heeft hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade. Dit besluit betrof de uitvoering van een executoriaal derdenbeslag dat op 27 mei 2021 was gelegd door een deurwaarder in verband met een schuld van de appellant. De appellant stelde dat het college niet binnen de grenzen van het beslag is gebleven door de vakantietoeslag maandelijks af te dragen, en dat de rechtbank ten onrechte niet op zijn verzoek om schadevergoeding heeft beslist.
De Raad heeft geoordeeld dat de maandelijkse afdracht van de vakantietoeslag niet in overeenstemming was met de regels omtrent het beslag. De vakantietoeslag wordt normaal gesproken jaarlijks uitbetaald, en de Raad concludeerde dat het college met de maandelijkse afdracht niet binnen het kader van het beslag is gebleven. De rechtbank had dit niet onderkend. De Raad heeft het college veroordeeld tot vergoeding van de door de appellant geleden schade, die door de appellant op € 268,60 was gesteld en niet door het college was betwist. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten, waarbij de appellant ook recht heeft op terugbetaling van het griffierecht.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om de geldigheid en de omvang van een derdenbeslag te respecteren en de juiste procedures te volgen bij de uitvoering van dergelijke beslagen. De Raad heeft ook de proceskosten van de appellant toegewezen, die in totaal € 2.721,- bedragen, en heeft bepaald dat het college het griffierecht van € 186,- aan de appellant moet vergoeden.