ECLI:NL:CRVB:2025:1772

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
3 december 2025
Zaaknummer
23/3452 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitvoering van executoriaal derdenbeslag en schadevergoeding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de uitvoering van een executoriaal derdenbeslag dat was gelegd op de bijstandsuitkering van appellante, die sinds 28 augustus 2020 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet. Appellante heeft aangevoerd dat het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade niet binnen de grenzen van het beslag is gebleven door de vakantietoeslag maandelijks af te dragen aan de deurwaarder. De Raad heeft geoordeeld dat de vakantietoeslag niet maandelijks opeisbaar is, maar jaarlijks wordt uitbetaald, en dat het college met de maandelijkse afdracht niet binnen het kader van het beslag is gebleven. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de Raad het bestreden besluit heeft vernietigd en het college heeft veroordeeld tot schadevergoeding aan appellante van € 255,71. De Raad heeft ook de proceskosten van appellante in zowel beroep als hoger beroep toegewezen, en het college moet het betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

23/3452 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
14 november 2023, 22/2432 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade (college)
Datum uitspraak: 2 december 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om de uitvoering van een executoriaal derdenbeslag. Appellante heeft aangevoerd dat het college niet binnen de grenzen van het beslag is gebleven door de vakantietoeslag maandelijks af te dragen en dat zij daardoor schade heeft geleden. Appellante krijgt hierin gelijk. De Raad veroordeelt het college tot vergoeding van de door appellante geleden schade.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F.Y. Gans, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om het college te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak gelijktijdig met de zaak met procedurenummer 23/1315 PW behandeld op een zitting van 9 september 2025. Voor appellante is mr. Gans verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Pruis.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 28 augustus 2020 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande met toepassing van de kostendelersnorm.
1.2.
Op 5 april 2022 heeft een deurwaarder, in verband met een schuld van appellante aan (de griffier van) de rechtbank Limburg, executoriaal beslag gelegd “op alle gelden, geldswaarden [...], die de derde-beslagene onder zich heeft en/of uit een reeds nu bestaande rechtsverhouding zal of mocht verkrijgen, onder zijn/haar berusting heeft en/of mocht verkrijgen ten behoeve van degene tegen wie het dwangbevel is uitgevaardigd”. In de aanzegging van het beslag staat onder meer dat de beslagvrije voet is vastgesteld op € 736,25 per maand, met het verzoek om de ingehouden bedragen over te maken naar de bankrekening van de deurwaarder.
1.2.
Onder verwijzing naar dit derdenbeslag heeft het college appellante met een besluit van 19 april 2022 onder meer het volgende meegedeeld. De beslagvrije voet van appellante is vastgesteld op € 740,80 per maand. Dit betekent dat met ingang van 1 april 2022 maandelijks een bedrag van € 38,99 op de bijstand zal worden ingehouden en zal worden doorbetaald aan de beslaglegger. Vanaf 1 april 2022 zal de vakantietoeslag niet meer voor appellante worden gereserveerd. Het college maakt dit elke maand over aan de beslaglegger. De al gereserveerde vakantietoeslag valt ook onder het beslag.
1.3.
Met een besluit van 7 september 2022 (bestreden besluit), voor zover hier van belang, heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 april 2022 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college, voor zover hier van belang, het volgende ten grondslag gelegd. Het college is ten gunste van appellante van de door de deurwaarder, zijnde de beslaglegger, vastgestelde beslagvrije voet afgeweken en heeft de beslagvrije voet vastgesteld op € 740,80. Ten gevolge hiervan resteert een bedrag van € 38,99 voor beslaglegging. Het college heeft gekozen voor maandelijkse afdracht van de vakantietoeslag van appellante aan de deurwaarder. Door juist ten voordele van appellante uitvoering te geven aan de opdracht van de deurwaarder, is het college met de maandelijkse afdracht van de vakantietoeslag gebleven binnen de grenzen van het gelegde beslag. Op grond van de rechtspraak dient het college volledige medewerking te geven aan het beslag en is het niet bevoegd hierover een inhoudelijk oordeel te geven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Verder heeft de rechtbank het door appellante gedane verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De (wettelijke) regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Wat appellante heeft aangevoerd komt er, zoals ter zitting is besproken, in de kern op neer dat het college niet binnen de grenzen van het beslag is gebleven door de vakantietoeslag maandelijks af te dragen. Deze beroepsgrond slaagt. Daartoe is het volgende van belang.
4.1.1.
Het college is verplicht om volledige medewerking te verlenen aan een derdenbeslag, zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. Ook de bestuursrechter moet bij de beoordeling van een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd derdenbeslag de geldigheid van dat beslag als een gegeven beschouwen. De toetsing van de bestuursrechter kan niet verder strekken dan het beantwoorden van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van de betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag. Toetsing van de geldigheid en de omvang van het beslag zijn voorbehouden aan de civiele rechter. Dat volgt uit vaste rechtspraak. [1]
4.1.2.
Uit 4.1.1 volgt dat de door de deurwaarder vastgestelde beslagvrije voet en de omvang van het beslag niet ter vrije toetsing voorliggen. In dit geval betekent uitvoering geven aan het beslag dat het college maandelijks alles wat hij boven de € 736,25 ˗ en niet de boven de door het college vastgestelde € 740,25 ˗ aan appellante moest uitkeren, in plaats daarvan aan de deurwaarder moest afdragen. Uitgangspunt is daarbij dat de beslaglegger, hier de deurwaarder, niet meer rechten kan verkrijgen dan de beslagene, hier appellante. Al wat de beslagene tijdens het beslag uit een bestaande rechtsverhouding kan vorderen van de derde beslagene, hier het college, valt onder het beslag. Dit betekent dat het antwoord op de vraag of ter uitvoering van het beslag de afdracht van vakantietoeslag aan de deurwaarder maandelijks of jaarlijks moet plaatsvinden, afhangt van de omstandigheid of het vakantiegeld maandelijks wordt uitbetaald, dan wel wordt gereserveerd.
4.1.3.
De vakantietoeslag maakt deel uit van de algemene bijstand en bedraagt 5% daarvan. Dit volgt uit artikel 19, derde lid, van de PW. Uitgangspunt is dat de vakantietoeslag niet maandelijks wordt uitbetaald, maar maandelijks wordt gereserveerd en eenmaal per jaar wordt uitbetaald in juni. Dit volgt uit artikel 45, eerste lid, van de PW. Dit brengt mee dat de vakantietoeslag niet opeisbaar is in de maanden dat het wordt gereserveerd, maar uitsluitend in de maand waarin het wordt uitbetaald.
4.1.4.
Het college kan alleen afwijken van de jaarlijkse uitbetaling van de vakantietoeslag indien en voor zover het college met toepassing van artikel 45, tweede lid, van de PW heeft besloten de vakantietoeslag over een andere periode als bedoeld in het eerste lid vast te stellen of te betalen. Het college heeft hierover ter zitting op vragen van de Raad het volgende gezegd. Bij derdenbeslagen wordt nooit een besluit als bedoeld in artikel 45, tweede lid, van de PW genomen en ook in het geval van appellante is dat niet gebeurd. Het uitkeringssysteem van de gemeente Kerkrade is zo ingericht dat bij een derdenbeslag de vakantietoeslag automatisch maandelijks betaalbaar wordt gesteld en wordt afgedragen aan de deurwaarder. Hieraan gaat geen besluit of een belangenafweging vooraf. Als er geen derdenbeslag is gelegd past het college de hoofdregel toe en wordt de vakantietoeslag maandelijks gereserveerd en jaarlijks uitgekeerd. Omdat het beslag op de bijstand van appellante inmiddels is beëindigd, wordt deze hoofdregel in zijn geval ook nu weer toegepast.
4.1.5.
De vakantietoeslag van appellante werd jaarlijks uitgekeerd. Een besluit over het maandelijks betaalbaar stellen van de vakantietoeslag ontbrak volgens het college en kan volgens het college overigens ook niet worden genomen, omdat er in dit geval geen reden is om met toepassing van artikel 45, tweede lid, van de PW tot afstemming over te gaan. Hieruit en uit 4.1.3 volgt dat het college de vakantietoeslag maandelijks moest reserveren en de vakantietoeslag voor appellante niet maandelijks opeisbaar was. Als gevolg daarvan was er in de maanden waarin de vakantietoeslag moest worden gereserveerd dus ook geen aan appellante uit te keren vakantietoeslag om aan de deurwaarder af te dragen. Dit betekent dat het college met de maandelijkse afdracht van het vakantiegeld niet is gebleven binnen het kader van het beslag. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Verzoek om schadevergoeding
4.2.
Appellante vordert de schade die zij ten gevolge van de maandelijkse afdracht van de vakantietoeslag lijdt, in totaal een bedrag van € 255,71. Het college heeft het standpunt ingenomen dat, indien de Raad zou oordelen dat met de maandelijkse afdracht van de vakantietoeslag niet binnen het kader van het beslag is gebleven, het verzoek om schadevergoeding niet wordt betwist. Het verzoek het college te veroordelen tot vergoeding van schade zal om die reden worden toegewezen tot het bedrag van € 255,71.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden vernietigd. De Raad zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit, voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 1 juni 2021 ongegrond is verklaard, vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4.4.
Aansluitend moet worden bezien welk vervolg hieraan wordt gegeven. Partijen hebben zich ter zitting op het standpunt gesteld dat in het geval van vernietiging van het bestreden besluit een herroeping van het besluit van 19 april 2022 niet gewenst is en dat in dat geval de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen worden gelaten. De Raad zal daarom bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven en het college veroordelen tot vergoeding van de door appellante geleden schade tot een bedrag van € 255,17.
4.5.
Gelet op 4.2 zal de Raad het college veroordelen tot vergoeding van door appellante geleden schade tot een bedrag van € 255,71.
5. Omdat het hoger beroep slaagt, zal het college worden veroordeeld in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor de indiening van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, waarde per punt € 907,-). Voor de begroting van de kosten in hoger beroep gaat de Raad voor deze zaak en de zaak met procedurenummer 23/1315 PW om de volgende redenen uit van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De Raad heeft deze twee zaken op dezelfde dag ter zitting behandeld, beide appellanten zijn bijgestaan door mr. Gans, in beide zaken ging het om de maandelijkse afdracht ter uitvoering van een derdenbeslag en mr. Gans heeft in beide zaken grotendeels dezelfde gronden aangevoerd. Deze twee zaken worden daarom met toepassing van artikel 3, eerste lid, van het Bpb gezien als één zaak. De kosten in hoger beroep worden voor deze twee zaken samen begroot op in totaal € 1.814,- (1 punt voor de indiening van de hoger beroepschriften, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 907,-). Daarvan komt in deze zaak de helft toe aan appellante, dit is € 907,-. Appellante krijgt ook het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 7 september 2022 voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 19 april 2022 ongegrond is verklaard;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit van 7 september 2022 in stand blijven;
  • veroordeelt het college tot vergoeding aan appellante van schade tot een bedrag van € 255,17;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.721,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen als voorzitter en W.H. Bel en
W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van L. van Beelen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2025.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) L. van Beelen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke (wettelijke) regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:12, eerste lid
De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
Besluit proceskosten bestuursrecht
Artikel 3
1. Samenhangende zaken worden voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, beschouwd als één zaak.
2. Samenhangende zaken zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
Participatiewet
Artikel 45, eerste en tweede lid, van de PW
1. De algemene bijstand wordt per kalendermaand vastgesteld en betaald. In afwijking van de eerste volzin wordt de vakantietoeslag, voor zover niet reeds eerder betaald, jaarlijks betaald in de maand juni over de aan die maand voorafgaande twaalf maanden of zo veel eerder als de vakantietoeslag over deze periode vaststaat, dan wel binnen drie maanden volgend op de maand waarin de algemene bijstand is beëindigd.
2. Het college kan op grond van artikel 18, eerste lid, besluiten de algemene bijstand over een andere periode als bedoeld in het eerste lid vast te stellen of te betalen.
Wetboek van burgerlijke rechtsvordering
Artikel 477, derde lid
Is een door het beslag getroffen vordering of een verplichting tot afgifte van een door het beslag getroffen zaak er een onder tijdsbepaling of voorwaarde, dan kan slechts betaling of afgifte na het verschijnen van het aangewezen tijdstip of de vervulling van de voorwaarde worden gevorderd.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9009.