ECLI:NL:CRVB:2025:1722

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
23/1174 WSFBSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijke bijdrage en omrekening buitenlands inkomen in het kader van studiefinanciering

In deze zaak gaat het om de omrekening van het inkomen van de ouders van de appellant, die studiefinanciering heeft aangevraagd, in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het inkomen van de ouders in Argentijnse peso's in het peiljaar 2019 moet worden omgerekend naar euro's aan de hand van de wisselkoers van dat jaar. De appellant betoogt dat, gezien de sterke daling van de waarde van de Argentijnse peso, de wisselkoers van 2021 gebruikt zou moeten worden voor deze omrekening. De Raad volgt echter het oordeel van de rechtbank en bevestigt dat de omrekening moet plaatsvinden met de wisselkoers van 2019, zoals voorgeschreven door de wet. De Raad wijst erop dat de wetgever bij het vaststellen van de ouderlijke bijdrage geen rekening houdt met het besteedbare inkomen van de ouders. De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 februari 2023, 22/365 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
Datum uitspraak: 20 november 2025

SAMENVATTING

De Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat bij de vaststelling van de veronderstelde ouderlijke bijdrage in 2021 het Argentijnse inkomen van de ouders van appellant in het peiljaar 2019 moet worden omgerekend in euro’s aan de hand van de wisselkoers in 2019.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.S. Folsche, advocaat, hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 oktober 2025. Appellant is niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant heeft studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) aangevraagd, waaronder een aanvullende beurs, in verband met de door hem gevolgde wo-masteropleiding Data Science and Society.
1.2.
Met een besluit van 10 juni 2021 heeft de minister de hoogte van de aanvullende beurs van appellant voor de periode maart 2021 tot en met juni 2021 vastgesteld op een bedrag van € 0,-.
1.3.
Met een besluit van 13 december 2021 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 juni 2021 ongegrond verklaard. De minister heeft voor de berekening van de veronderstelde ouderlijke bijdrage voor het jaar 2021 het inkomen van de ouders van appellant in Argentijnse peso’s in het peiljaar 2019 omgerekend naar euro’s met toepassing van de gemiddelde wisselkoers over het jaar 2019. De gezamenlijke ouderlijke bijdrage van de ouders van appellant voor het jaar 2021 is vastgesteld op € 1.229,07 per maand. Dit bedrag is in mindering gebracht op de maximale aanvullende beurs van € 413,17 per maand, waardoor de aanvullende beurs van appellant over de aan de orde zijnde periode in 2021 is vastgesteld op € 0,- per maand.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft, voor zover nu nog van belang, het volgende overwogen. Door appellant wordt niet betwist dat de minister bij de omrekening van het Argentijnse inkomen van de ouders van appellant in het peiljaar 2019 een juiste wisselkoers voor 2019 heeft gebruikt. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat, mede gelet op de sterke daling van de waarde van de Argentijnse peso, de wisselkoers van 2021 voor de omrekening van het inkomen zou moeten worden gebruikt. De omrekening van het inkomen in het peiljaar naar euro’s moet plaatsvinden met de wisselkoers in het peiljaar.
De standpunten van partijen
3.1.
Appellant heeft aangevoerd dat bij de berekening van de veronderstelde ouderlijke bijdrage van zijn ouders voor het studiefinancieringstijdvak 2021 ten onrechte gebruik is gemaakt van de wisselkoers in het peiljaar 2019. Gelet op de exceptionele inflatie en de waardedaling van de Argentijnse peso ten opzichte van de euro moet volgens appellant voor de omrekening van het inkomen in euro’s gebruik worden gemaakt van de wisselkoers in 2021. Uit de wet, en de totstandkomingsgeschiedenis, blijkt niet of voor de wisselkoers, net als voor het belastbaar inkomen, het peiljaar 2019 moet worden gehanteerd of dat het de wisselkoers van 2021 moet zijn. Gelet op het doel van de wet moet volgens appellant worden uitgegaan van de wisselkoers van 2021. Het doel van de wet is immers het vaststellen van een veronderstelde ouderlijke bijdrage die nauw aansluit bij wat de ouders daadwerkelijk kunnen bijdragen. Het hanteren van de wisselkoers uit 2019 leidt tot de ongerijmde uitkomst dat de ouders van appellant in 2021 worden geacht een ouderlijke bijdrage te kunnen leveren, als ware het voor hen nog altijd mogelijk hun Argentijnse peso’s in te wisselen tegen de wisselkoers van 2019, toen de munt vijf maal zo veel waard was.
3.2.
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de berekening van de veronderstelde ouderlijke bijdrage in 2021 moet worden uitgegaan van het inkomen van de ouders in het peiljaar 2019 en dus de omrekening van het inkomen in Argentijnse peso’s naar euro’s moet plaatsvinden met de wisselkoers van dat jaar. Dat de waarde van de Argentijnse peso in 2021 veel lager is dan in 2019 doet niet ter zake. De wetgever heeft bij het vaststellen van de ouderlijke bijdrage er nadrukkelijk niet voor gekozen dat er rekening wordt gehouden met het besteedbare inkomen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De wettelijke bepalingen die voor deze zaak van belang zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Het geschil in hoger beroep is beperkt tot de vraag of het inkomen van de ouders van appellant in Argentijnse peso’s in het peiljaar 2019 moet worden omgerekend in euro’s met de wisselkoers uit 2019 of met de wisselkoers uit 2021. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat omrekening moet plaatsvinden aan de hand van de wisselkoers uit 2019. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
Op grond van artikel 3.9, eerste lid, van de Wsf 2000, welk artikellid ingevolge artikel 3.9a van de Wsf 2000 ook geldt voor appellant, wordt uitgegaan van het toetsingsinkomen van de ouders in het peiljaar voor de bepaling van de veronderstelde ouderlijke bijdrage. Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 is 2019 het peiljaar voor het studiefinancieringstijdvak 2021. Uit de wettelijke systematiek vloeit rechtstreeks voort dat een buitenlands inkomen van ouders in het peiljaar, in andere valuta dan de euro, moet worden omgerekend in euro’s aan de hand van de wisselkoers in het peiljaar. Anders dan appellant heeft betoogd betekent de expliciete keuze van de wetgever voor het toetsingsinkomen als maatstaf voor de berekening van de veronderstelde ouderlijke bijdrage dat met het besteedbaar inkomen van de ouder(s) geen rekening wordt gehouden. [1]
4.4.
De Wsf 2000 biedt in artikel 3.10 voorts de mogelijkheid om in geval van een terugval in (omgerekend) inkomen het peiljaar te verleggen. Het peiljaar kan (onder meer) worden verlegd naar het jaar waarop de aanvraag van de aanvullende beurs ziet. De wet biedt daarmee ook een vangnet voor inkomensdalingen van ten minste 15% , waaronder die (mede) het gevolg zijn van een sterke wisselkoersdaling. Appellant is door de minister herhaaldelijk gewezen op de mogelijkheid om het peiljaar te verleggen naar 2021, waarbij alsdan de berekening plaatsvindt met inachtneming van de wisselkoers uit 2021, maar van die mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Bij deze uitkomst hoeft de minister geen proceskosten en griffierecht aan appellant te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, als voorzitter en C.W.C.A. Bruggeman en A. Hoogenboom als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2025.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M. Dafir

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Wet studiefinanciering 2000
Artikel 1.1. Begripsbepalingen
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- ho-student: degene die hoger onderwijs volgt, niet zijnde een extraneus,
- peiljaar: tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarin het studiefinancieringstijdvak aanvangt….,
- studiefinancieringstijdvak: kalenderjaar of een gedeelte daarvan waarop de toekenning van studiefinanciering betrekking heeft, met dien verstande dat deze periode ten minste 1 kalendermaand is,
- toetsingsinkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met dien verstande dat voor berekeningsjaar wordt gelezen: peiljaar,
- veronderstelde ouderlijke bijdrage: bedrag dat verondersteld wordt door de ouders bijgedragen te worden waarmee de aanvullende beurs van de student wordt verminderd.
(…)
Artikel 3.9. Berekeningsgrondslag veronderstelde ouderlijke bijdrage beroepsonderwijs
1. Maatstaf voor de bepaling van de veronderstelde ouderlijke bijdrage is het toetsingsinkomen van de afzonderlijke ouders van de mbo-student in het peiljaar.
(…)
Artikel 3.9a. Berekeningsgrondslag veronderstelde ouderlijke bijdrage hoger onderwijs
Artikel 3.9 is van overeenkomstige toepassing op de bepaling van de veronderstelde ouderlijke bijdrage voor ho-studenten, …..
Artikel 3.10. Peiljaarverlegging bij terugval in inkomen
1. Op aanvraag van de ouders of een van hen of op aanvraag van de student wordt bij toepassing van de artikelen 3.9 en 3.9a, indien sprake is van een terugval in inkomen over het eerste of het tweede jaar na het peiljaar, uitgegaan van het toetsingsinkomen in dat jaar.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een terugval in inkomen verstaan: een vermindering van de som van de toetsingsinkomens van de beide ouders tezamen met ten minste 15% ten opzichte van het peiljaar.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3052.