ECLI:NL:CRVB:2025:1612

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
24/2637 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering wegens laattijdige aanvraag en arbeidsvermogen

In deze zaak staat de weigering van het Uwv om een Wajong-uitkering toe te kennen centraal. Appellant, die optreedt namens belanghebbende, stelt dat belanghebbende op 20 september 2022 geen arbeidsvermogen had en daarom als jonggehandicapte moet worden aangemerkt. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat belanghebbende op die datum wel degelijk over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de aanvraag voor de Wajong-uitkering laattijdig was ingediend. De rechtbank heeft daarbij de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de zorg voor het kind van belanghebbende en zijn vermogen om huishoudelijke taken uit te voeren. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd de Wajong-uitkering toe te kennen. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat belanghebbende niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt, omdat hij op de datum van de aanvraag over arbeidsvermogen beschikte. De Raad wijst erop dat de beoordeling van arbeidsvermogen is gebaseerd op zowel verzekeringsgeneeskundig als arbeidskundig onderzoek, en dat er geen objectieve medische gegevens zijn overgelegd die de stelling van appellant ondersteunen dat belanghebbende niet in staat is om de voor hem geselecteerde taken te vervullen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellant wordt afgewezen.

Uitspraak

24/2637 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 oktober 2024, 24/860 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] , h.o.d.n. [naam bedrijf] (appellant)
[belanghebbende] te [woonplaats] (belanghebbende)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 30 oktober 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd belanghebbende een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant beschikte belanghebbende op 20 september 2022 (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd belanghebbende een Wajonguitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant en belanghebbende heeft mr. R.S. Vriend, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 september 2025. Mr. Vriend en belanghebbende zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Belanghebbende, geboren op [geboortedatum] 1989, heeft met een door het Uwv op 20 september 2022 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat sprake is van PTSS, concentratiestoornissen en ADHD. Bij de aanvraag is informatie meegezonden, waaronder een rapportbespreking [naam school] ( ZMOK ) van mei/juni 2006, een behandelplan van De Waag van 14 mei 2013, een reclasseringsadvies van Emergis van juni 2014 en een afsluitende rapportage van Emergis van juli 2014. Ook zijn een vragenlijst van Jellinek van 24 december 2014 en een afspraakbevestiging van Emergis voor februari 2019 meegestuurd. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat belanghebbende arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 12 april 2023 heeft het Uwv vervolgens geweigerd een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 29 november 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

Uitspraak van de rechtbank

2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat sprake is van een laattijdige aanvraag om een Wajong-uitkering. In dat geval moet het Uwv ook onderzoeken of belanghebbende binnen (de reeds verstreken periode van) vijf jaar na zijn achttiende verjaardag (dan wel na zijn studie) alsnog jonggehandicapte is geworden.
2.2.
Ingevolge artikel 1a:11, tweede lid, van de Wajong kan het recht op een Wajonguitkering niet eerder ontstaan dan op de dag waarop de aanvraag wordt ingediend. Het Uwv heeft daarom beoordeeld of er op de datum van aanvraag sprake was van arbeidsvermogen. Het Uwv heeft toegelicht dat alleen als op het moment van de aanvraag geen sprake is van arbeidsvermogen nader onderzoek zal plaatsvinden naar de datum waarop belanghebbende achttien jaar is en de periode van vijf jaar daarna. Deze werkwijze is in overeenstemming met vaste rechtspraak van de Raad. [1]
2.3.
De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in het standpunt dat belanghebbende beschikt over arbeidsvermogen.
2.3.1.
Belanghebbende wordt in staat geacht om één uur aaneengesloten te werken. In dat verband heeft de rechtbank van belang geacht dat belanghebbende nagenoeg de hele week de zorg voor zijn zoontje heeft en dat hij zijn eigen huishouden met enige hulp zelfstandig kan verrichten. De ambulant begeleider komt eenmaal per week gedurende vier uur bij hem thuis en is betrokken bij de bezoekregeling met het jongste kind. Verder heeft de rechtbank belang gehecht aan de werkzaamheden die belanghebbende in het verleden heeft verricht, waarbij er geen aanwijzingen zijn dat die werkzaamheden zijn beëindigd in verband met het niet een uur aaneengesloten kunnen werken.
2.3.2.
Verder heeft de rechtbank – met het Uwv – belanghebbende in staat geacht vier uur per dag werkzaamheden te verrichten. Daarbij heeft de rechtbank met verwijzing naar rechtspraak van de Raad [2] geoordeeld dat huishoudelijke taken en zorgtaken bij de beoordeling of belanghebbende nog vier uur belastbaar is buiten beschouwing dienen te blijven. Die taken zijn juist een indicatie dat belanghebbende in staat is vier uur per dag activiteiten te vervullen. De hulp die belanghebbende hiervoor ontvangt is volgens de rechtbank niet zodanig omvangrijk dat dit reden geeft anders te oordelen.
2.3.3.
Verder heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank terecht het standpunt ingenomen dat belanghebbende beschikt over werknemersvaardigheden. Niet is gebleken dat werkzaamheden van belanghebbende beëindigd zijn in verband met het ontbreken van die vaardigheden. Hij wordt gezien de zorg voor zijn zoon in staat geacht afspraken na te komen. Verder heeft de reclasseringsambtenaar in 2014 gerapporteerd dat belanghebbende zich goed houdt aan de gemaakte afspraken. Ook heeft het Uwv rekening gehouden met het lage IQ van appellant, door een langere inwerktijd nodig te achten, waarmee de beperkte leerbaarheid van belanghebbende is ondervangen.
2.3.4.
Tot slot wordt belanghebbende ook in staat geacht de geselecteerde taken te vervullen. De stelling van appellant dat belanghebbende de taak van ‘plaatsen van onderdelen op een printplaat’ niet kan verrichten omdat hij niet geconcentreerd en secuur kan werken slaagt niet, omdat hiervoor door de verzekeringsarts van het Uwv geen beperking is aangenomen. De stelling van appellant dat voor de taak ‘dichtvouwen van deegwaren’ een te hoog werktempo geldt volgt de rechtbank niet, omdat deze taak eenvoudig van aard is en niet kan worden ingezien waarom die taak niet door belanghebbende zou kunnen worden vervuld.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft hiertegen de eerdere gronden in essentie herhaald. Aangevoerd is dat belanghebbende taken alleen met behulp van een ambulant begeleider en zijn buurvrouw kan vervullen en dat zijn zoon regelmatig naar zijn ex-partner gaat. Werkzaamheden heeft belanghebbende maar kort kunnen volhouden. Verder is wat betreft de werknemersvaardigheden gesteld dat in 2006 al was aangegeven dat belanghebbende steeds te laat komt. Verder heeft appellant de verstandelijke beperking van belanghebbende benadrukt. Bij brief van 16 juli 2025 heeft appellant een onderzoeksverslag van Didaqt van juli 2025 in geding gebracht. Daarin is het IQ van belanghebbende vastgesteld tussen 43 en 53.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Een verweerschrift is ingediend. Verder heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 augustus 2025 ingezonden.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Iemand heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als hij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft iemand geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of hij voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat belanghebbende per 20 september 2022 (de dag dat de aanvraag is ontvangen) arbeidsvermogen heeft.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden daarom geheel onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.1.
Het standpunt van appellant dat belanghebbende niet in staat is om een uur aaneengesloten te werken wordt niet gevolgd. De omstandigheid dat belanghebbende één dagdeel per week ambulante ondersteuning krijgt voor praktische zaken en dat zijn buurvrouw hem helpt met huishoudelijke taken als hij haar dat vraagt, leidt niet tot de conclusie dat belanghebbende niet een uur aaneengesloten kan werken. Voor het standpunt van appellant dat belanghebbende zijn huishouden niet kan draaien zonder hulp bij huishoudelijke taken zijn in de stukken geen aanknopingspunten te vinden. Belanghebbende zorgt voor zijn zoontje en er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij daarin moet worden ondersteund.
4.3.2.
Verder wordt belanghebbende terecht geacht te beschikken over werknemersvaardigheden. Niet is gebleken dat belanghebbende niet in staat zou zijn om instructies van de werkgever te begrijpen, onthouden en uitvoeren, of afspraken met de werkgever na te komen. De omstandigheid dat belanghebbende de zorg voor zijn zoontje heeft en in dat verband ook afspraken moet nakomen is een indicatie dat hij daarover beschikt. Ook heeft de rechtbank terecht gewezen op het feit dat korte dienstverbanden niet zijn beëindigd door problemen die verband houden met werknemersvaardigheden. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit iets anders blijkt.
4.3.3.
Het in hoger beroep overgelegde rapport van Didaqt, waarin een lager IQ is genoemd dan waarvan ook door appellant tot aan de zitting bij de rechtbank werd uitgegaan, maakt de beoordeling niet anders. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 4 augustus 2025 kanttekeningen gemaakt bij het door Didaqt verrichte onderzoek. Er zijn geen symptoomvaliditeitstesten uitgevoerd, wat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor de hand had gelegen gezien het verschil ten opzichte van het eerder genoemde IQ. De betrouwbaarheid van de uitslag kan echter in het midden worden gelaten. Los van deze kanttekeningen is de beoordeling van het arbeidsvermogen volgens het rapport van 4 augustus 2025 gebaseerd op informatie met betrekking tot het arbeidsverleden, de ziektegeschiedenis en het functioneren, en speelt de hoogte van het IQ daarin slechts zijdelings een rol. Deze toelichting is niet onbegrijpelijk. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt dan ook gevolgd.
4.3.4.
Het standpunt van appellant dat belanghebbende om medische redenen niet in staat is om de voor hem geselecteerde taken te vervullen wordt niet gevolgd. Er bestaat geen reden voor twijfel aan het standpunt van het Uwv dat belanghebbende geen objectief medische gegevens heeft overgelegd waaruit dit kan worden afgeleid.
4.4.
Uit 4.1, 4.2 en 4.3 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat belanghebbende op 20 september 2022 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.H. Ermers, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2025.
(getekend) J.H. Ermers
(getekend) C.M. Snellenberg

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 25 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1555.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 19 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2896.