In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een saneringskrediet door het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan. Appellant ontvangt sinds 2017 bijstand op grond van de Participatiewet en heeft in februari 2021 een saneringskrediet ontvangen van het college om zijn schulden over te nemen. Appellant heeft op 19 maart 2021 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van dit saneringskrediet, maar het college heeft deze aanvraag afgewezen op basis van artikel 13, lid 1 onder g van de Participatiewet, omdat appellant over middelen beschikt om in zijn noodzakelijke kosten te voorzien.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant niet accepteert. Hij heeft ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank de afwijzing van de aanvraag terecht in stand heeft gelaten, maar heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden. Daarom is aan appellant een schadevergoeding van € 500,- toegekend. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, maar de schadevergoeding toegewezen, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand in stand blijft, terwijl de Staat der Nederlanden is veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding.