ECLI:NL:CRVB:2025:1596

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
23/379 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten saneringskrediet en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een saneringskrediet door het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan. Appellant ontvangt sinds 2017 bijstand op grond van de Participatiewet en heeft in februari 2021 een saneringskrediet ontvangen van het college om zijn schulden over te nemen. Appellant heeft op 19 maart 2021 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van dit saneringskrediet, maar het college heeft deze aanvraag afgewezen op basis van artikel 13, lid 1 onder g van de Participatiewet, omdat appellant over middelen beschikt om in zijn noodzakelijke kosten te voorzien.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant niet accepteert. Hij heeft ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank de afwijzing van de aanvraag terecht in stand heeft gelaten, maar heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden. Daarom is aan appellant een schadevergoeding van € 500,- toegekend. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, maar de schadevergoeding toegewezen, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand in stand blijft, terwijl de Staat der Nederlanden is veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding.

Uitspraak

23/379 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 januari 2023, 21/2759 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Datum uitspraak: 28 oktober 2025
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (college)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)

SAMENVATTING

Deze zaak gaat om een afgewezen aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een saneringskrediet. Met het college en de rechtbank is de Raad van oordeel dat de kosten een schuld betreffen, waarvoor in beginsel geen (bijzondere) bijstand wordt verleend. Verder is appellant opgekomen tegen enkele procesbeslissingen van de rechtbank. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank die beslissingen voldoende gemotiveerd. Appellant krijgt dus geen gelijk. Wel krijgt appellant een schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend en verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 mei 2025 Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V. Djordjevic.

OVERWEGINGEN

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 2017 in de gemeente Heerenveen bijstand naar de norm voor een alleenstaande op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
In verband met schulden heeft het college in februari 2021 aan appellant een saneringskrediet verstrekt. Dit houdt in dat het college overeenkomstig de afspraken met de schuldeisers de schulden van appellant overneemt en dat appellant voor de periode van drie jaar elke maand een bedrag aflost door middel van een inhouding op zijn bijstand.
1.3.
Appellant heeft op 19 maart 2021 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een saneringskrediet tot een bedrag van € 1.908,-.
1.4.
Met een besluit van 18 mei 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 17 augustus 2021 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt, samengevat weergegeven, ten grondslag dat de kosten van het saneringskrediet een schuld betreffen, waardoor appellant op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de PW geen recht heeft op bijzondere bijstand. Hierbij heeft het college in aanmerking genomen dat appellant beschikt over middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, aangezien appellant een bijstandsuitkering ontvangt. Verder kan appellant in dit geval niet met succes een beroep doen op de Beleidsregels bijzondere bijstand van de gemeente Heerenveen (beleidsregels).
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De (wettelijke) regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Afwijzing bijzondere bijstand voor kosten saneringskrediet
4.1.
Appellant heeft, samengevat weergegeven, aangevoerd dat het college ten onrechte geen bijzondere bijstand heeft verleend voor de kosten van het saneringskrediet. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daartoe is het volgende van belang.
4.1.1.
Met het college en de rechtbank is de Raad van oordeel dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd als schuld moeten worden aangemerkt. Met het saneringskrediet heeft het college immers de schulden van appellant overeenkomstig de afspraken met de schuldeisers overgenomen van appellant. In plaats van een schuld aan de schuldeisers heeft appellant nu een schuld aan het college die hij moet afbetalen. Dit betekent dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de PW aan bijstandsverlening in de weg staat, aangezien appellant beschikt(e) over de middelen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
4.1.2.
Anders dan appellant aanvoert, kan appellant in dit kader niet met succes een beroep doen op artikel 33 van de beleidsregels. Die bepaling stelt alleen, wat zonder die bepaling ook zo zou zijn, dat het bepaalde in artikel 35 van de PW ook geldt voor kosten die niet in de beleidsregels worden genoemd. Nu appellant, zoals blijkt uit 4.1.1, is uitgesloten van het recht op bijstand op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de PW, wordt aan de beoordeling van artikel 35 van de PW en artikel 47 van de beleidsregels niet toegekomen.
Procesbeslissingen van de rechtbank
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de zitting van 19 mei 2022 heeft uitgesteld, omdat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden. Ook heeft de rechtbank ten onrechte geweigerd om de Staat als partij in het geding te betrekken, omdat de rechtbank een onrechtmatige daad heeft verricht door de zitting uit te stellen en hij daardoor schade heeft geleden. Deze beroepsgronden slagen niet.
4.3.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank kunnen beslissen om de zitting uit te stellen. In brieven van 6 juli 2022 en 15 september 2022 heeft de (griffier van de) rechtbank gemotiveerd uiteengezet waarom de zitting is uitgesteld. Na de planning van de zaken was gebleken dat de zaken van appellant nog niet compleet waren. Hierdoor was een goede voorbereiding van de zitting door de rechter en de griffier niet mogelijk. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM niet is geschonden. Alleen al hierom heeft de rechtbank de Staat ook niet als partij hoeven aanmerken.
Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
5.1.
Appellant heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
5.2.
Voor de wijze van beoordeling van een verzoek als dat van appellant wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009 en het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016
. [1]
5.3.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen.
5.4.
Het bezwaarschrift is ontvangen op 21 mei 2021. Gelet op de datum van deze uitspraak betekent dit dat meer dan vier jaar is verstreken voordat uitspraak is gedaan. Noch de zaak zelf, noch de opstelling van appellant geven aanleiding voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar mag bedragen. Dit betekent dat de redelijke termijn is geschonden.
5.5.
In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden. De Raad ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt in deze zaak af te wijken, omdat het financiële belang € 1.908,- is en dus groter is dan € 1.000,-. [2]
5.6.
Omdat de redelijke termijn met meer dan vijf maanden is overschreden, leidt dit tot een schadevergoeding van € 500,-. De veroordeling komt ten laste van de Staat, aangezien er sprake is van een overschrijding in alleen de rechterlijke fase.

Conclusie en gevolgen

6. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het saneringskrediet in stand blijft. Daarnaast wordt het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen.
7. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht. Van voor vergoeding in aanmerking komende kosten in verband met het toegewezen verzoek om schadevergoeding is de Raad niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan het college van vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2025.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) M. Dafir

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke (wettelijke) regels

Participatiewet
Artikel 13. Uitsluiting van bijstand
1. Geen recht op bijstand heeft degene die:
(…)
g. bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Beleidsregels bijzondere bijstand van de gemeente Heerenveen (geldig tot 1 januari 2025)
Artikel 33 Niet in de beleidsregels genoemde kosten
Het college kan ook voor kosten die niet in deze beleidsregels genoemd worden, bijzondere bijstand verstrekken op grond van artikel 35 van de wet en deze beleidsregels.
Artikel 47 Hardheidsclausule
Het college is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze beleidsregels naar zijn oordeel tot een bijzondere en onvoorziene hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening, indien daar zeer dringende redenen voor zijn.
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 6
1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.

Voetnoten

2.Zie in dit verband de uitspraak van heden, 22/3176 PW, 22/3179 PW (vanaf 6.1).