ECLI:NL:CRVB:2025:1555

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
24/2389 TOZO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van bezwaren wegens laattijdige indiening in het kader van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van bezwaren van appellante, die te laat bezwaar had gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Oldambt. Appellante ontving bijstand op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers voor de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2021. Het college had eerder besluiten genomen om de bijstand in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen, omdat appellante de gevraagde controlegegevens niet had ingeleverd. Appellante maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar diende haar bezwaarschrift pas op 29 november 2023 in, wat buiten de wettelijke bezwaartermijn viel. De Raad oordeelde dat er geen grond was voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De Raad bevestigde dat bij de toepassing van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht sprake is van een gebonden bevoegdheid, wat betekent dat als het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, het bezwaar niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De belangenafweging die appellante voorstelde, werd door de Raad niet relevant geacht, omdat de termijnoverschrijding vaststond. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/2389 TOZO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 september 2024, 24/598 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Oldambt (college)
Datum uitspraak: 14 oktober 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om niet-ontvankelijkverklaring van bezwaren van appellante omdat zij die te laat heeft ingediend. Appellante voert aan dat het college niet in redelijkheid had mogen weigeren haar bezwaren inhoudelijk te behandelen gelet op de voor haar grote belangen die daarmee gemoeid zijn. De Raad geeft appellante geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L.A. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met een brief van 14 april 2025 heeft de Raad partijen voorgehouden hoe de Raad het geschil tussen partijen ziet. Hierin heeft de Raad uitgelegd dat en waarom hij een zitting niet nodig acht om een beslissing te kunnen nemen en appellante erop gewezen dat als zij gebruik wil maken van haar recht om op een zitting te worden gehoord, zij dit binnen drie weken na de brief moet laten weten. Appellante heeft niet binnen die termijn verklaard daarvan gebruik te willen maken.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft over de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2021 bijstand ontvangen op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers.
1.2.
Met een besluit van 12 april 2022 (besluit 1) heeft het college de bijstand over de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over deze periode van appellante teruggevorderd tot een bedrag van € 7.386,37. Aan besluit 1 heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de gevraagde controlegegevens niet heeft ingeleverd, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.3.
Met een besluit van 19 januari 2023 (besluit 2) heeft het college de bijstand over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 30 september 2021 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over deze periode van appellante teruggevorderd tot een bedrag van € 12.862,20. Aan besluit 2 heeft het college ook ten grondslag gelegd dat appellante de gevraagde controlegegevens niet heeft ingeleverd, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.4.
Appellante heeft met een brief van 29 november 2023 bezwaar gemaakt tegen de besluiten 1 en 2.
1.5.
Met een besluit van 31 januari 2024 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellante tegen de besluiten 1 en 2 niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het bezwaarschrift van 29 november 2023 buiten de bezwaartermijn is ingediend en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij eerder wel tijdig bezwaarschriften had ingediend.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Vast staat en ook niet in geschil is dat het bezwaarschrift van 29 november 2023 buiten de wettelijke bezwaartermijn is ingediend. In hoger beroep is ook niet meer in geschil dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij eerder bezwaarschriften had ingediend. Uitsluitend in geschil is of, ondanks de termijnoverschrijding, het college de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 inhoudelijk had moeten behandelen.
4.2.
Volgens appellante is dat het geval. Zij voert aan dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 inhoudelijk te behandelen. Er zijn namelijk geen belangen van derden bij betrokken en de grote financiële belangen van appellante moeten zwaarder wegen dan de formele rechtsregels. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.1.
In wat appellante heeft aangevoerd is geen grond te vinden voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.2.2.
Bij de toepassing van artikel 6:11 van de Awb gaat het om een gebonden bevoegdheid. Als eenmaal is vastgesteld dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en vervolgens wordt geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, moet het bezwaar nietontvankelijk worden verklaard. In dat geval is een belangenafweging niet mogelijk. Dat betekent onder meer dat de belangen die met het materiële geschil zijn gemoeid, bij de beoordeling niet relevant zijn. De Raad heeft dit eerder in een andere uitspraak overwogen. [1]

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het college de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van A.H. HagendoornHuls als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2025.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) A.H. Hagendoorn-Huls

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:57:
1. De bestuursrechter kan bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft indien geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, binnen een door hem gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht.
[...]
3. Als de bestuursrechter bepaalt dat het onderzoek of het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft, sluit hij het onderzoek.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 29 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:171.