ECLI:NL:CRVB:2025:1526
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand en terugvordering wegens schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand en de terugvordering van kosten van bijstand van appellant over de maanden oktober, november en december 2020 en maart, april en mei 2021. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had de intrekking en terugvordering in stand gelaten, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van zijn werkzaamheden als stratenmaker in de te beoordelen periode. De Raad bevestigt deze beslissing en stelt dat de werkzaamheden van appellant op geld waardeerbaar zijn, ongeacht de vorm van de vergoeding die hij ontving. Appellant voerde aan dat hij geen arbeidsovereenkomst had en slechts een tas met boodschappen ontving als vergoeding, maar dit werd niet als voldoende argument beschouwd. De Raad benadrukt dat voor het recht op bijstand niet alleen het daadwerkelijke inkomen, maar ook het redelijkerwijs beschikbare inkomen van belang is. Appellant deed ook een beroep op dringende redenen om van terugvordering af te zien, maar dit werd afgewezen. De Raad oordeelt dat het college de terugvordering niet als onevenwichtig heeft beoordeeld, gezien de schending van de inlichtingenverplichting. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op een zorgvuldige belangenafweging.