In deze zaak gaat het om de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv, die per 22 juni 2016 op 42,88% is vastgesteld. Appellant is van mening dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat hij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld en dat de geselecteerde functies passend zijn. Daarnaast heeft appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelt dat de redelijke termijn met ruim drie jaar is overschreden en kent een schadevergoeding toe van € 3.500,-. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 september 2020 wordt vernietigd, en het beroep tegen het besluit van het Uwv van 17 januari 2019 wordt gegrond verklaard. Het Uwv wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding en proceskosten aan appellant.