In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die eerder als kassamedewerker werkte, had zich ziek gemeld en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv beëindigde zijn ZW-uitkering per 22 juni 2016, omdat hij geschikt werd geacht voor de functie van snackbereider, specifiek pizzalijn-medewerker topping. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat deze functie monotoon was, wat niet in overeenstemming was met zijn beperkingen.
De rechtbank had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat appellant in staat werd geacht om een andere WIA-functie te vervullen. In hoger beroep heeft de Raad de deskundige gevolgd in haar conclusie dat appellant niet geschikt was voor de functie van snackbereider, omdat deze functie monotoon werk inhield, wat niet passend was gezien zijn medische situatie. De Raad oordeelde dat het Uwv de beëindiging van de ZW-uitkering niet kon onderbouwen met de functie van snackbereider, omdat er geen voor appellant geschikte WIA-functies beschikbaar waren.
De Raad heeft het hoger beroep van appellant gegrond verklaard, de eerdere uitspraak vernietigd en het besluit van het Uwv herroepen. Appellant blijft recht houden op zijn ZW-uitkering per 22 juni 2016. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.362,50 bedragen.