ECLI:NL:CRVB:2025:1259

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
22/3478 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoeker een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan. De redelijke termijn is begonnen op 25 november 2020, toen het bezwaarschrift van verzoeker werd ontvangen. De minister heeft op 24 december 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarna verzoeker op 24 februari 2025 het hoger beroep heeft ingetrokken. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden met ongeveer een maand, wat resulteert in een schadevergoeding van € 500,-. De Raad heeft de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de minister van Justitie en Veiligheid, veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding en heeft ook de proceskosten van verzoeker begroot op € 453,50. De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer, waarbij de griffier P. Boer aanwezig was. De zaak is niet op zitting behandeld omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd.

Uitspraak

22/3478 WSF
Datum uitspraak: 21 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze termijn is geëindigd op het moment dat de minister aan het bezwaar van verzoeker tegemoetgekomen is. De Raad kent verzoeker een schadevergoeding toe op grond van overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase.

PROCESVERLOOP

Namens verzoeker heeft mr. B.G. Smouter, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 september 2022, 21/2733, en verzocht om vergoeding van schade.
Met een brief van 24 februari 2025 heeft mr. Smouter de Raad bericht dat de minister een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen en wettelijke rente en proceskosten heeft vergoed. Het hoger beroep is daarom ingetrokken. Bij de intrekking heeft hij meegedeeld het verzoek om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn te handhaven.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een enkelvoudige kamer.
De Raad heeft de Staat als partij aangemerkt.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. In dit geding is uitsluitend nog aan de orde de vraag of het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijk termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. [1] De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase als geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
3.1.
In het voorliggende geval is de redelijke termijn aangevangen met de ontvangst van het bezwaarschrift van verzoeker op 25 november 2020. De minister heeft (opnieuw) op dat bezwaar beslist op 24 december 2024, waarna verzoeker het hoger beroep bij brief van 24 februari 2025 heeft ingetrokken. De redelijke termijn is met het tegemoetkomende besluit geëindigd op 24 december 2024. [2] Er is geen aanleiding om van de onder 2 genoemde termijn van vier jaar af te wijken, zodat de redelijke termijn is overschreden. Omdat de redelijke termijn is overschreden met ongeveer een maand komt verzoeker in aanmerking voor een schadevergoeding van € 500,-.
3.2.
De minister heeft aanvankelijk binnen zes maanden beslist op het bezwaar. Dit betekent dat de redelijke termijn alleen in de rechterlijke fase is overschreden. De Staat wordt daarom veroordeeld tot vergoeding van schade aan verzoeker tot een bedrag van € 500,-.
4. Aanleiding bestaat om de Staat te veroordelen in de proceskosten van verzoeker in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De proceskosten worden begroot op € 453,50 voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een wegingsfactor van 0,5).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan verzoeker van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2025.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) P. Boer

Voetnoten

1.CRvB 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.
2.CRvB 11 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:91.