In deze zaak heeft verzoeker een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan. De redelijke termijn is begonnen op 25 november 2020, toen het bezwaarschrift van verzoeker werd ontvangen. De minister heeft op 24 december 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarna verzoeker op 24 februari 2025 het hoger beroep heeft ingetrokken. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden met ongeveer een maand, wat resulteert in een schadevergoeding van € 500,-. De Raad heeft de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de minister van Justitie en Veiligheid, veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding en heeft ook de proceskosten van verzoeker begroot op € 453,50. De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer, waarbij de griffier P. Boer aanwezig was. De zaak is niet op zitting behandeld omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd.