Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen per 7 mei 2021. Het Uwv heeft gesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat door de Centrale Raad van Beroep wordt onderschreven. Appellante heeft zich op 7 mei 2021 gemeld met toegenomen klachten, maar de Raad oordeelt dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslag heeft voor de weigering. De Raad volgt de eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de medische beoordeling juist is. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er sprake is van toegenomen beperkingen, maar de Raad concludeert dat er geen nieuwe medische gegevens zijn die de eerdere conclusies van het Uwv ondermijnen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en laat de weigering van de WIA-uitkering in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.