ECLI:NL:CRVB:2025:1237

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
24/2411 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering na laattijdige aanvraag en bewijsnood

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2025 uitspraak gedaan over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, die 24 jaar na zijn achttiende verjaardag een aanvraag indiende. Appellant stelde dat hij op zijn achttiende verjaardag en in de vijf jaar daarna duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte vanwege hoofdpijnklachten. Het Uwv weigerde de uitkering, omdat er onvoldoende objectieve informatie was om aan te tonen dat appellant in de relevante periode beperkingen had. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellant tegen deze weigering ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 2 juli 2025, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. Sprakel, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. C. Roele. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de aanvraag terecht had afgewezen. De Raad volgde de argumentatie van de rechtbank dat er geen medisch objectiveerbare informatie was die aantoont dat appellant op zijn achttiende verjaardag of in de vijf jaar daarna duurzaam geen arbeidsvermogen had. De Raad benadrukte dat de bewijsnood die appellant aanvoert, voortkomt uit het feit dat hij zijn aanvraag 24 jaar na zijn achttiende verjaardag heeft ingediend, wat voor zijn rekening en risico komt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

24/2411 WAJONG
Datum uitspraak: 13 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 september 2024, 24/904 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op [geboortedatum] 1999 (de dag dat hij achttien jaar is geworden) en in de periode van vijf jaar daarna duurzaam niet over arbeidsvermogen en was hij daarom jonggehandicapte. De Raad volgt dit standpunt niet en oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. Sprakel, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 juli 2025. Voor appellant is mr. Sprakel verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is geboren op [geboortedatum] 1981. Hij heeft met een door het Uwv op 6 januari 2023 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat sinds jonge leeftijd sprake is van aanwezige invaliderende hoofdpijnklachten. Bij de aanvraag is medische informatie gevoegd van de huisarts, van Treve advies en van het LUMC. Verder is een verklaring van de moeder van appellant ingebracht. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat op basis van de anamnese en aangeleverde gegevens er onvoldoende objectieve informatie is om te kunnen stellen dat sprake is geweest van duurzame beperkingen, samenhangend met ziekte of gebrek, op de achttiende verjaardag of in de periode van vijf jaar daarna. Er kan daarom niet worden beoordeeld of appellant behoort tot de doelgroep van de Wajong. Met een besluit van 14 maart 2023 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 23 januari 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en geweigerd appellant een Wajonguitkering toe te kennen. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat niet kan worden vastgesteld dat de inmiddels gediagnosticeerde clusterhoofdpijnklachten moeten leiden tot het ontbreken van arbeidsvermogen in de periode in geding. De verzekeringsartsen hebben alle beschikbare informatie betrokken en in de beoordeling meegewogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant geen medisch objectiveerbare informatie heeft verstrekt aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat hij, als gevolg van ziekte of gebrek duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had op zijn achttiende verjaardag of in de periode van vijf jaar nadien. Ook als wordt aangenomen dat appellant eerder hoofdpijnklachten had, is niet gebleken dat deze klachten dermate beperkend waren dat tot het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen in de periode in geding kan worden geconcludeerd. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat in het huisartsenjournaal pas in 2014 melding wordt gemaakt van hoofdpijnklachten. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, kan niet worden aangenomen dat een huisarts wel melding maakt van depressieklachten en boosheid, maar ernstige hoofdpijnklachten zou hebben genegeerd. Het Uwv heeft er verder terecht op gewezen dat ook ten tijde van het onderzoek in het kader van de WAO (2004) en de ZW (2013) kennelijk geen sprake was van dermate beperkende klachten, dat hiervan melding is gemaakt. De stelling van appellant ter zitting dat hij deze klachten wel heeft gemeld, heeft de rechtbank niet gevolgd, omdat daarvoor geen aanwijzing bestaat. De verklaring van zijn moeder kan niet als medisch objectiveerbare informatie dienen. Het Uwv heeft verder bij de beoordeling mogen betrekken dat appellant na zijn achttiende verjaardag nog een HBO-opleiding heeft gevolgd en afgerond, en ook heeft gewerkt. Het beroep van appellant op bewijsnood en op de menselijke maat, heeft de rechtbank verworpen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat medische informatie beschikbaar is uit de in geding zijnde periode, maar dat daarin de (cluster)hoofdpijnklachten niet zijn vermeld. Daarbij komt nog dat de bewijsnood wordt veroorzaakt doordat appellant zijn aanvraag 24 jaar na zijn achttiende verjaardag heeft ingediend. Dit komt naar vaste rechtspraak [1] voor rekening en risico van degene die een laattijdige aanvraag doet. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om hiervan af te wijken is de rechtbank niet gebleken. Niet is gebleken dat appellant niet in staat is geweest om eerder een aanvraag in te dienen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen deze uitspraak aangevoerd dat de hoofdpijn die hij als kind had indertijd nooit is onderzocht omdat deze zich uitte in boosheid en appellant dit onderdrukte met middelengebruik. Appellant heeft erop gewezen dat in het huisartsjournaal voor 2014 inderdaad niet wordt gerept over hoofdpijnklachten, maar het middelengebruik wel is genoemd. Appellant heeft gesteld dat clusterhoofdpijn ook voorkomt bij kinderen en dat zijn verhaal over hoe deze hoofdpijn zich bij hem heeft gemanifesteerd, consistent is. Appellant is van mening dat het gegeven dat hij niet wordt gevolgd in zijn standpunt, maakt dat hij in bewijsnood verkeert en dat daarmee de menselijke maat zoek is. Die bewijsnood maakt volgens appellant ook dat de uitkomst van deze procedure onevenredig is ten opzichte van het beoogde doel.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering aan appellant terecht in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
Duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen in de periode [geboortedatum] 1999 tot [geboortedatum] 2004
4.2.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als hij op zijn achttiende verjaardag of, kort gezegd tijdens studie, duurzaam geen arbeidsvermogen heeft.
4.3.
Op grond van het tweede lid wordt de ingezetene die op zijn achttiende verjaardag of tijdens studie beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Dat moet dan wel voortkomen uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen ondervond op zijn achttiende verjaardag of tijdens studie.
4.4.
Bij een laattijdige aanvraag als hier aan de orde dient naar vaste rechtspraak naast een beoordeling aan de hand van de criteria van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong beoordeeld te worden of appellant op grond van artikel 1a:1, tweede lid, alsnog als jonggehandicapte kan worden aangemerkt en in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat hij (in dit geval) op enig moment binnen vijf jaar na zijn achttiende verjaardag alsnog jonggehandicapte is geworden. [2]
4.5.
In geschil is of het Uwv terecht heeft aangenomen dat niet objectief kan worden vastgesteld dat bij appellant sprake was van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen in de voor hem geldende Wajong-relevante periode (van [geboortedatum] 1999 tot [geboortedatum] 2004).
4.6.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit over de geweigerde Wajong-uitkering. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.7.
In het rapport van 14 maart 2023 heeft de verzekeringsarts inzichtelijk gemotiveerd dat de belastbaarheid in de in geding zijnde periode niet kan worden vastgesteld. De verzekeringsarts heeft aannemelijk geacht dat appellant op zijn achttiende verjaardag beperkingen had als gevolg van ziekte. De verzamelde medische onderzoeksgegevens zijn voor de verzekeringsarts echter onvoldoende om ten aanzien van de relevante periode op een objectiveerbare en reproduceerbare wijze de hoofdpijn-gerelateerde en fysieke beperkingen in detail vast te stellen. De gegevensverzameling omvat enkel de journaalregels van de huisarts en (hetero)anamnestische bevindingen in retrospect, waarmee de grenzen van zijn fysieke, mentale en duurbelastbaarheid destijds niet precies kunnen worden geduid. Evenmin kan het huidige niveau van functioneren onder clusterhoofdpijn geëxtrapoleerd worden naar zijn achttiende jaar. Het ziektebeeld en de daaruit voorvloeiende belemmeringen hebben geen doorlopend stabiel niveau uitgewezen. Na de in geding zijnde periode lijken zich nog episodes van beter functioneren te hebben voorgedaan, wat onder meer blijkt uit de belastbaarheid om een hbo-opleiding te volgen en af te ronden, periodes van werkervaring (in veelal niet passende arbeid), een hersteldverklaring vanuit de Ziektewet in augustus 2013 voor voltijds werk en het huisartsjournaal dat pas vanaf 2012 een toenemend ernstige hulpvraag toont met betrekking tot mentale klachten en hoofdpijn (pijnklachten in het gelaat worden op 7 maart 2014 voor het eerst beschreven).
4.8.
Het beroep op de menselijke maat en onevenredigheid slaagt niet. In essentie is deze grond gericht tegen de vaste rechtspraak over bewijsnood. Van bewijsnood is echter geen sprake. Appellant is immers in staat gebleken om informatie van zijn huisarts over de periode in geding te overleggen. Bovendien, voor zover bewijsnood wel zou worden aangenomen wordt deze veroorzaakt door het feit dat appellant zijn aanvraag 24 jaar na zijn achttiende heeft ingediend. Zoals de rechtbank heeft overwogen komt dit naar vaste rechtspraak voor rekening en risico van degene die de laattijdige aanvraag doet. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om hiervan af te wijken is niet gebleken. Zoals de rechtbank heeft overwogen is niet gebleken dat appellant niet in staat is geweest om eerder een aanvraag in te dienen. Dat appellant op latere leeftijd ernstig beperkt is geworden door zijn hoofdpijnklachten, is geen aanleiding om aan te nemen dat sprake zou zijn van kennelijke onredelijkheid of onevenredigheid.
4.9.
Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een deskundige.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Er is geen grond voor toekenning van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
6. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) A.K.F. Ouwehand

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 29 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1076.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2565.