ECLI:NL:CRVB:2025:1201

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
22/3200 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in een proceskostenveroordeling na de intrekking van het hoger beroep door de appellant. De appellant had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 1 augustus 2022, dat het bezwaar van de appellant tegen een eerder besluit van 11 oktober 2018 ongegrond verklaarde. De Raad had in een eerdere uitspraak op 28 april 2022 de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant vernietigd en bepaald dat tegen een nieuw te nemen besluit van het Uwv beroep kon worden ingesteld.

Tijdens de zitting op 15 november 2023 was de appellant aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. E. Yilmaz, terwijl het Uwv zich niet liet vertegenwoordigen. Na de zitting werd het onderzoek heropend en werd een onafhankelijke deskundige benoemd, die op 29 augustus 2024 een rapport uitbracht. De appellant gaf zijn zienswijze op dit rapport en het Uwv nam op 28 januari 2025 een gewijzigde beslissing op bezwaar. Op 18 maart 2025 trok de appellant het hoger beroep in en verzocht om een proceskostenveroordeling.

De Raad oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van de appellant moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 2.267,50, gebaseerd op de gemaakte kosten in verband met de behandeling van het beroep. Het verzoek van de appellant om vergoeding van de eigen bijdrage voor de verleende rechtsbijstand werd afgewezen, omdat dit niet in de limitatieve opsomming van het Besluit proceskosten bestuursrecht was opgenomen. De Raad bepaalde ook dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 50,- aan de appellant moest vergoeden, ter verduidelijking van de gemaakte afspraken.

Uitspraak

22/3200 ZW
Datum uitspraak: 6 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het beroep tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 1 augustus 2022
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak van 28 april 2022 [1] heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 16 september 2020, 19/1628, vernietigd, het beroep tegen het besluit van 30 december 2019 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat tegen een door het Uwv nieuw te nemen besluit bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Bij beslissing op bezwaar van 1 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit 11 oktober 2018 opnieuw ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. E. Yilmaz, advocaat, beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Yilmaz. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft verzekeringsarts M.M. Wolff van der Ven als onafhankelijke deskundige benoemd. De deskundige heeft op 29 augustus 2024 een rapport uitgebracht.
Appellant heeft zijn zienswijze op het rapport gegeven.
Het Uwv heeft op 28 januari 2025 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Op 18 maart 2025 heeft mr. Yilmaz namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft zich wat betreft dit verzoek gerefereerd aan het oordeel van de Raad.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Awb is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Het hoger beroep is ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 28 januari 2025 aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
Omdat het Uwv de gemaakte kosten in bezwaar reeds heeft vergoed en de Raad bij uitspraak van 28 april 2022 een beslissing heeft gegeven over de proceskosten in beroep, moet de Raad alleen nog oordelen over de in deze zaak gemaakte kosten.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), begroot op € 2.267,50 (één punt voor het indienen van het beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een zienswijze, met een waarde van € 907,- per punt). Voor zover appellant ook verzoekt om vergoeding van de eigen bijdrage voor de verleende toevoeging van rechtsbijstand, wijst de Raad dit verzoek af. In de bijlage van het Bpb is namelijk een limitatieve opsomming gegeven van de proceshandelingen waarvoor een forfaitaire vergoeding kan worden toegewezen. In vergoeding van de te betalen eigen bijdrage is daarbij niet voorzien.
Hoewel het Uwv reeds bij de beslissing op bezwaar van 28 januari 2025 had toegezegd het griffierecht te zullen vergoeden zal de Raad, ter wille van de duidelijkheid, bepalen dat het Uwv het voor het voeren van deze procedure betaalde griffierecht vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.267,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) M.D.F. de Moor

Voetnoten

1.CRvB 28 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:971.