ECLI:NL:CRVB:2025:118

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
23/3204 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning indicatie voor zorgprofiel LG Wonen met intensieve begeleiding en verzorging

In deze zaak gaat het om de vraag of de ingangsdatum van de verleende indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) juist is vastgesteld. Appellant heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, stellende dat het CIZ had toegezegd zijn aanvraag als spoedaanvraag te behandelen. Echter, de Raad oordeelt dat appellant deze toezegging niet aannemelijk heeft gemaakt. De ingangsdatum van de indicatie blijft daarom ongewijzigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep behandeld op 16 januari 2025, waarbij de echtgenote van appellant via videobellen aanwezig was. Het CIZ werd vertegenwoordigd door mr. I.C.J.G. van MarisKindt. De Raad heeft vastgesteld dat appellant op 1 september 2022 een aanvraag indiende voor zorg, en dat het CIZ op 17 oktober 2022 een indicatie verleende. Appellant maakte bezwaar tegen de ingangsdatum, maar het CIZ verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, wat appellant tot hoger beroep heeft gedreven.

De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen bewijs is voor de gestelde toezegging van het CIZ. De echtgenote van appellant heeft verklaard dat deze toezegging tijdens een telefoongesprek op 1 september 2022 zou zijn gedaan, maar het CIZ heeft geen notities van dit gesprek kunnen overleggen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en laat het bestreden besluit in stand. Appellant krijgt geen proceskostenvergoeding en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

23/3204 WLZ
Datum uitspraak: 16 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 oktober 2023, 23/1451 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
CIZ
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om de vraag of de ingangsdatum van de verleende indicatie juist is. Appellant heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Volgens appellant heeft het CIZ toegezegd dat zijn aanvraag als spoedaanvraag in behandeling wordt genomen. Maar appellant heeft deze toezegging niet aannemelijk gemaakt. De ingangsdatum verandert dus niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft een medewerker van Achmea Rechtsbijstand hoger beroep ingesteld. Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
De echtgenote van appellant, [naam echtgenote] heeft nadere stukken ingediend.
Achmea Rechtsbijstand heeft laten weten niet verder op te treden voor appellant en heeft zich aan de zaak onttrokken.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 december 2024. Namens appellant heeft zijn echtgenote door middel van videobellen aan de zitting deelgenomen. Het CIZ heeft zich, ook door middel van videobellen, laten vertegenwoordigen door mr. I.C.J.G. van MarisKindt.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft op 1 september 2022 een aanvraag ingediend voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz). Appellant wordt sinds 18 juli 2022 thuis verzorgd.
1.2.
Met een besluit van 17 oktober 2022 heeft het CIZ appellant met onmiddellijke ingang een indicatie verleend voor het zorgprofiel LG Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum.
1.3.
Met een besluit van 7 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het CIZ het bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat “mevrouw [naam] ”, een medewerker van het CIZ, heeft toegezegd dat zijn aanvraag als spoedaanvraag zou worden behandeld. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft appellant verwezen naar de in beroep overgelegde verklaring van zijn zorgverlener.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Appellant heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Zoals de Raad eerder heeft overwogen, is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [1]
4.2.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Appellant heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat het CIZ een toezegging of een andere uitlating heeft gedaan of een gedraging heeft verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat zijn aanvraag als spoedaanvraag zou worden behandeld.
4.2.1.
De echtgenote van appellant heeft verklaard dat de toezegging is gedaan tijdens een telefoongesprek van 1 september 2022 met “mevrouw [naam] ”, een medewerker van het CIZ. Het CIZ heeft ter zitting, net zoals tijdens de zitting bij de rechtbank, uitgelegd dat van alle contacten notities worden gemaakt, maar dat er geen telefoonnotitie is van een gesprek met de echtgenote van appellant op 1 september 2022. Bovendien werkt bij het CIZ niemand die [naam] heet.
4.2.2.
Naast de verklaring van zijn echtgenote over het telefoongesprek, heeft appellant gewezen op de verklaring van de zorgverlener. De verklaring van de zorgverlener is opgesteld op 10 augustus 2023, dus bijna één jaar na dato. In deze verklaring staat dat op 1 september 2022 meerdere telefoongesprekken zijn gevoerd, zowel met het CIZ als met het Zorgkantoor. In deze verklaring van de zorgverlener staat dat de Wlz-indicatie “met spoed in behandeling” zal worden genomen, maar hieruit blijkt niet dat is toegezegd dat de aanvraag als spoedaanvraag zou worden behandeld als bedoeld in artikel 3.2.4, tweede lid, van het Besluit langdurige zorg. In dit artikel is geregeld dat als een verzekerde wegens bijzondere omstandigheden al in een instelling verblijft, binnen twee weken op de aanvraag wordt beslist.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding van zijn proceskosten en krijgt hij ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2025.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) R.R. Olde Engberink

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.