In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en begint te lopen vanaf de dag na de bekendmaking van de uitspraak. In dit geval is de uitspraak op 6 juni 2024 aan partijen toegezonden, en het beroepschrift is pas op 24 juli 2024 per e-mail ontvangen. Dit betekent dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Appellante heeft aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van de toezending van de uitspraak, omdat zij geen 'niet thuis'-briefje heeft ontvangen en geen gebruik maakt van de PostNL-app. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in verzuim is geweest. De verantwoordelijkheid voor het tijdig indienen van het beroepschrift ligt bij de indiener, en de Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken.
De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat appellante niet tijdig heeft gereageerd op de uitspraak van de rechtbank. De beslissing is genomen zonder verder onderzoek, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 januari 2025.