ECLI:NL:CRVB:2025:1091
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en medische geschiktheid van appellant
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant door het Uwv per 1 juni 2023. Appellant stelt dat hij door medische beperkingen niet in staat was om zijn eigen werk te verrichten en dat hij recht heeft op een ZW-uitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van ziekte of gebrek in de zin van de ZW. De Raad volgt de eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat appellant op de datum in geding geschikt was voor zijn eigen werk. Appellant heeft in hoger beroep een rapport ingebracht van dr. W.L.E.M. Hesp, waarin wordt gesteld dat hij op 1 juni 2023 niet in staat was zijn werk te verrichten. De Raad oordeelt echter dat dit rapport geen onderbouwing biedt voor het standpunt van appellant, aangezien eerdere onderzoeken door verzekeringsartsen geen afwijkingen hebben aangetoond. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en laat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.