ECLI:NL:CRVB:2025:1081

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
23/595 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op WW-uitkering en vaststelling beslagvrije voet door het Uwv

In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht uitvoering heeft gegeven aan een beslag dat is gelegd op de WW-uitkering van appellant. De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij het Uwv had vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders van Tilburg beslag had gelegd op de uitkering van appellant. De beslagvrije voet was vastgesteld op € 495,- per maand. Appellant was van mening dat het Uwv onterecht het beslag had uitgevoerd en dat hij in een moeilijke financiële positie verkeerde door deze beslaglegging. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv binnen de kaders van het beslag is gebleven en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv verplicht was om mee te werken aan het derdenbeslag. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en er is geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

23/595 WW
Datum uitspraak: 9 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 januari 2023, 21/2436 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht en op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan een op de WW-uitkering van appellant gelegd beslag. De Raad is van oordeel dat dit het geval is.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en vragen van de Raad beantwoord.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend
.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 mei 2025. De zaak is gevoegd behandeld met de zaken 23/594 WW en 23/596 WW. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten. Na sluiting van het onderzoek zijn de gevoegde zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidwet (WW).
1.2.
Bij brief van 21 april 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (het college) het Uwv geïnformeerd dat appellant op 9 maart 2021 een dwangbevel heeft ontvangen in verband met een betalingsachterstand van € 1.189,97 en dat het college daarom beslag legt op het inkomen van appellant. De beslagvrije voet (het deel van het inkomen waarop geen beslag gelegd mag worden) heeft het college vastgesteld op € 495,- per maand.
1.3.
Bij besluit van 3 mei 2021 heeft het Uwv vastgesteld dat het college beslag heeft gelegd op de uitkering van appellant en vermeld dat het Uwv het bedrag boven de vastgestelde beslagvrije voet van € 495,- aan het college betaalt.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 19 mei 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 mei 2021 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het Uwv verplicht is de beslaglegging uit te voeren en dat niet gebleken is dat het Uwv onjuiste uitvoering heeft gegeven aan het beslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank vastgesteld dat het college beslag heeft gelegd op de uitkering die appellant van het Uwv ontving (derdenbeslag). Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv verplicht is volledig mee te werken aan een derdenbeslag, zonder de geldigheid en omvang daarvan te mogen beoordelen. Ook de bestuursrechter moet het beslag als een gegeven beschouwen. Haar beoordeling kan niet verder strekken dan de vraag of het Uwv binnen het kader van het beslag is gebleven. In de procedure kan appellant ook slechts opkomen tegen de wijze waarop het Uwv het beslag uitvoert. [1] De beroepsgrond van appellant dat het beslag niet zonder gerechtelijk bevel ten uitvoer kan worden gelegd, treft daarom volgens de rechtbank geen doel. Niet is gesteld of gebleken dat het Uwv niet binnen de grenzen van het beslag zou zijn gebleven. Voor een belangenafweging door het Uwv vanwege de financiële situatie van appellant biedt de wet geen ruimte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv het beslag daarom terecht als zodanig uitgevoerd.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft benadrukt dat hij door de beslaglegging op zijn WW-uitkering in een moeilijke financiële positie verkeert. Zodra hij werk en inkomen heeft, is hij bereid de financiële schuld aan het Uwv terug te betalen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over (de uitvoering van) het derdenbeslag in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel heeft geleid. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat bij de beoordeling van een betalingsbeslissing het gelegde beslag als een gegeven moet worden beschouwd en dat de bestuursrechter zich moet beperken tot de vraag of de derdebeslagene, in dit geval het Uwv, bij het nemen van het bestreden besluit is gebleven binnen het kader van het beslag. Die vraag beantwoordt de Raad, net als de rechtbank, bevestigend.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten. Voor een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025.
(getekend) S. Wijna
(getekend) D. Kovac

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 4:114 Algemene wet bestuursrecht

Onder dwangbevel wordt verstaan: een schriftelijk bevel van een bestuursorgaan dat ertoe strekt de betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 4:85 af te dwingen.

Artikel 4:115 Algemene wet bestuursrecht

De bevoegdheid tot uitvaardiging van een dwangbevel bestaat slechts indien zij bij de wet is toegekend.

Artikel 4:116 Algemene wet bestuursrecht

Een dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden tenuitvoergelegd.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 22 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:992.