ECLI:NL:CRVB:2025:1066

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
23/2136 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van laattijdige aanvraag en arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, die zijn aanvraag laattijdig indiende. Appellant, geboren in 1979, heeft sinds 1996 last van clusterhoofdpijn en stelt dat hij op zijn achttiende jaar als jonggehandicapte moet worden aangemerkt. Het Uwv heeft zijn aanvraag afgewezen, omdat appellant op de datum van aanvraag, 9 december 2021, over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. De Raad concludeert dat appellant in staat is om ten minste vier uur per dag en één uur aaneengesloten te werken, en dat de medische beoordeling van het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad wijst erop dat de bewijslast bij appellant ligt, gezien de laattijdige aanvraag. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/2136 WAJONG
Datum uitspraak: 9 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juni 2023, 22/4551 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over een laattijdige aanvraag en de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant had het Uwv vanwege zijn medische situatie op zijn achttiende jaar beperkingen moeten aannemen en was hij aan te merken als jonggehandicapte. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellant terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. Marges, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 mei 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Marges. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede. Het onderzoek ter zitting is geschorst, waarna aan het Uwv een aanvullende reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overgelegd. Appellant heeft laten weten af te zien van het inbrengen van een reactie.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1979, heeft met een door het Uwv op 9 december 2021 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij heeft appellant te kennen gegeven dat hij sinds 1996 lijdt aan clusterhoofdpijn.
1.2.
Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 3 februari 2022 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens het Uwv was er bij appellant op de achttiende verjaardag sprake van ziekte of gebrek maar beschikte hij op de datum van de aanvraag, 9 december 2021, over arbeidsvermogen
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 25 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 februari 2022 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
1.4.
In beroep heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 februari 2023 ingebracht.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant over arbeidsvermogen beschikt en hem terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft appellant op spreekuur gezien en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij de hoorzitting aanwezig geweest en heeft informatie van de behandelend sector in de beoordeling betrokken. Wat appellant heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen reden gegeven om te concluderen dat het medisch oordeel onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank deugdelijk gemotiveerd dat bij appellant geen sprake is van een situatie van het ontbreken van arbeidsvermogen. In het rapport van 1 juli 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellant tijdens een hevige clusterhoofdpijnaanval arbeidsongeschikt is en vervolgens op inzichtelijke wijze uiteengezet dat die toestand niet permanent is, dat appellant al geruime tijd geen aanvallen meer heeft gehad en dat appellant momenteel geen medicatie of zuurstoftherapie gebruikt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende toegelicht dat, indien geen sprake is van een clusterhoofdpijnaanval, appellant minimaal vier uur per dag en minimaal één uur aaneengesloten kan werken in een passende werksituatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een aanvullend rapport van 24 februari 2023 nog toegelicht dat appellant de laatste tijd geen last heeft gehad van een clusterhoofdpijnaanval. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt uit informatie van het Leids Universitair Medisch Centrum, dat het feit dat appellant een langdurige periode van aanvallen gekend heeft en daarvoor met medicatie is behandeld, niet betekent dat een clusterhoofdpijnaanval in de toekomst soortgelijk zal verlopen. De stelling van appellant dat mogelijk in de toekomst aanvallen zullen optreden, kan niet leiden tot de conclusie dat appellant geen arbeidsvermogen heeft. Appellant heeft geen nieuwe medische gegevens verstrekt die aanknopingspunten bieden voor twijfel aan de medische beoordeling. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom appellant in staat was een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren en waarom hij beschikte over basale werknemersvaardigheden.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft, omdat hij niet ten minste vier uur per dag en niet ten minste één uur aaneengesloten kan werken. Hij heeft verwezen naar wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht over de intensiteit en de onvoorspelbaarheid van de clusterhoofdpijnaanvallen. Appellant heeft aangevoerd dat hij ook in aanvalsvrije periodes niet kan werken of andere activiteiten kan verrichten. Door het verrichten van werkzaamheden en alle activiteiten die daarmee samenhangen wordt bij appellant een spanning opgebouwd en deze spanning kan weer een nieuwe aanval uitlokken. Appellant meent dat dit moet worden voorkomen. Volgens appellant is het onduidelijk of de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft meegewogen dat stress een grote trigger is voor een clusterhoofdpijnaanval. Verder heeft appellant aangevoerd dat een werkgever nooit op zijn beschikbaarheid kan rekenen. Appellant heeft er daarbij op gewezen dat de aanvallen een grillig verloop hebben, dat hij van het ene op het andere moment kan uitvallen en dat de aanvallen over het algemeen maanden duren. Daarbij is het volgens appellant goed mogelijk dat de grens van ongeveer dertig procent van de werktijd ziek zijn wordt overschreden, zodat sprake is van excessief ziekteverzuim.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.3.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant op 9 december 2021, de dag waarop de Wajong-aanvraag is ontvangen, arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarden dat appellant niet ten minste één uur aaneengesloten kan werken en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.4.
Op grond van vaste rechtspraak van de Raad [1] ligt de bewijslast bij een laattijdige aanvraag als die van appellant bij de aanvrager, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen.
Medische beoordeling
4.5.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van deze artsen dat appellant beschikt over arbeidsvermogen. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen en het oordeel van de rechtbank. Daaraan voegt de Raad het volgende toe.
4.6.
Het betoog van appellant dat hij in aanvalsvrije perioden niet kan werken, omdat dit spanningen veroorzaakt die weer een nieuwe clusteraanval kunnen uitlokken, slaagt niet. Daartoe wordt van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een aanvullend rapport van 24 februari 2023 erop heeft gewezen dat het feit dat appellant tijdens clusteraanvallen niet kan werken, niet inhoudt dat appellant in een aanvalsvrije periode ook niet kan werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 28 mei 2024 overtuigend toegelicht dat de aangenomen beperkingen in overeenstemming zijn met het advies van de behandelend neuroloog van 10 mei 2024, waarin de neuroloog heeft toegelicht dat tijdens een aanvalsvrijeperiode makkelijker activiteiten kunnen worden ondernomen en uitlokkende of stresserende omstandigheden die aanvallen kunnen uitlokken moeten worden vermeden. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is niet gebleken dat appellant in de relevante beoordelingsperiode volledig arbeidsongeschikt was. Ook is er over deze periode gebleken dat appellant ten minste vier uur per dag belastbaar is en ook een uur aaneengesloten kan werken. Appellant heeft dan ook in medische zin arbeidsvermogen. De Raad ziet geen reden om deze conclusie en de daaraan ten grondslag liggende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
4.7.
Het betoog van appellant, dat door het grillige verloop en de duur van de hoofdpijnaanvallen sprake is van een risico op excessief ziekteverzuim, leidt niet tot de conclusie dat appellant geen arbeidsvermogen heeft. Een dergelijk verzuimrisico van tenminste dertig procent [2] is hier niet aan de orde. Daartoe wordt van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 24 februari 2023 heeft vastgesteld dat appellant ten tijde van de hoorzitting al een jaar geen ernstige en of een langdurig aaneengesloten periode van clusterhoofdpijn meer heeft gekend. Dat appellant in het verleden een langdurige periode van aanvallen heeft gekend, houdt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook niet in dat een eventuele aanval van clusterhoofdpijnen in de toekomst soortgelijk zal gaan verlopen. Appellant heeft zijn stelling niet met medische gegevens onderbouwd. Ook in de beschikbare medische gegevens is geen steun te vinden voor de stelling van appellant dat het te verwachten ziekteverzuim mogelijk meer dan dertig procent zal bedragen.
Arbeidskundige beoordeling
4.8.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen.
4.9.
Appellant heeft geen specifieke beroepsgronden aangevoerd tegen het standpunt van het Uwv dat hij een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en over basale werknemersvaardigheden beschikt. Deze voorwaarden behoeven daarom geen aparte bespreking.
4.10.
Uit 4.1 tot en met 4.9 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant op 9 december 2021, de datum van de aanvraag, beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. Op grond van het voorgaande is de Raad van oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd aan appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025.
(getekend) S. Wijna
(getekend) D. Kovac

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1348, r.o. 4.2.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 30 november 2020, ECLI:CRVB:2020:2979, r.o. 4.7.