ECLI:NL:CRVB:2025:1038
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante na beoordeling van medische en arbeidskundige geschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die zich op 28 september 2020 ziek meldde met chronische pijnklachten en fibromyalgie, ontving een ZW-uitkering die na een Eerstejaars ZW-beoordeling werd voortgezet. Echter, na een toetsing van haar belastbaarheid in het tweede ziektejaar, concludeerde het Uwv dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Dit leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 24 juni 2022. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar medische beperkingen niet goed waren beoordeeld. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing had voor de beëindiging van de uitkering. De Raad oordeelde dat appellante niet kon aantonen dat haar medische situatie onvoldoende was beoordeeld en dat de geselecteerde functies passend waren. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de medische beoordeling zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om de conclusies van de verzekeringsarts te betwisten. De uitspraak bevestigde dat appellante geen recht had op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.