ECLI:NL:CRVB:2025:101
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken procesbelang na overlijden appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 22/1821 WLZ. De appellant, die inmiddels is overleden, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 april 2022. Tijdens de zitting op 22 augustus 2024 is vastgesteld dat de appellant op een onbekende datum in 2022 is overleden. Er is geen informatie ontvangen over erfgenamen die de procedure zouden willen voortzetten. De Raad heeft geprobeerd om duidelijkheid te krijgen over de vertegenwoordiging van de rechtverkrijgenden, maar er is geen reactie ontvangen van de gemachtigde van de appellant, mr. C.A. Kaya.
De Raad heeft vervolgens in de Staatscourant aangekondigd dat de behandeling van de zaak op 5 december 2024 zou plaatsvinden, maar ook toen is er niemand verschenen namens de erfgenamen van de appellant. Het CIZ, de wederpartij, is ook niet verschenen. Gezien het ontbreken van erfgenamen die de procedure willen voortzetten, heeft de Raad geconcludeerd dat er geen procesbelang meer is. Hierdoor is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit K.H. Sanders als voorzitter en J.J. Janssen en C.W.C.A. Bruggeman als leden, in aanwezigheid van griffier E.P.J.M. Claerhoudt. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.