ECLI:NL:CRVB:2025:1004

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
24/369 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een maatwerkvoorziening voor individuele ondersteuning op grond van de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een maatwerkvoorziening voor individuele ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Betrokkene had hulp nodig bij administratie en financiën, en voor activiteiten buitenshuis. De Raad oordeelde dat de inwonende dochter in redelijkheid kon worden verwacht te helpen bij de financiën, en dat betrokkene gebruik kon maken van beschikbare algemene voorzieningen voor activiteiten buitenshuis. De voorkeur van betrokkene voor begeleiding door een uitwonende dochter werd niet als voldoende reden gezien om de maatwerkvoorziening toe te kennen. De Raad verklaarde het beroep tegen de afwijzing van de maatwerkvoorziening ongegrond, omdat het college terecht had geoordeeld dat de aanvraag niet voldeed aan de criteria voor een maatwerkvoorziening. De uitspraak volgt op een eerdere uitspraak van de Raad van 31 mei 2023, waarin het college was opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 22 mei 2025, waarbij appellanten werden bijgestaan door hun advocaten. De Raad concludeert dat de afwijzing van de maatwerkvoorziening in stand blijft en dat appellanten geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

24/369 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 2 januari 2024
Partijen:
de erven van [betrokkene] (betrokkene) laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 3 juli 2025

SAMENVATTING

In opdracht van de Raad heeft het college een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Met deze nieuwe beslissing op bezwaar heeft het college de aanvraag van betrokkene voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 afgewezen. In deze uitspraak verklaart de Raad het beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar ongegrond. Het college mocht de aanvraag voor een maatwerkvoorziening afwijzen op de grond dat betrokkene voor de gewenste ondersteuning een beroep kon doen op gebruikelijke hulp dan wel gebruik kon maken van algemene voorzieningen.

PROCESVERLOOP

Met een uitspraak van 31 mei 2023 [1] heeft de Raad de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 6 september 2021, 21/231, vernietigd. De Raad heeft daarbij het beroep tegen het besluit van 7 januari 2021 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De Raad heeft het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat beroep tegen de te nemen beslissing op bezwaar uitsluitend bij de Raad kan worden ingesteld.
Met een besluit van 2 januari 2024 heeft het college een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit).
Namens betrokkene heeft mr. F.R.G. Keijzer, advocaat, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Betrokkene is op [datum] 2024 overleden. Appellanten hebben laten weten de procedure voort te willen zetten.
Appellanten hebben een nader stuk ingediend. Het college heeft hierop gereageerd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 mei 2025. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. F.R.G. Keijzer en mr. B.C. Santpoort. Het college is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 31 mei 2023.
1.1.
Kort gezegd ging de uitspraak van 31 mei 2023 over een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Naar het oordeel van de Raad had het college onvoldoende zorgvuldig onderzoek verricht, omdat de omvang van de ondersteuningsbehoefte niet was vastgesteld. Hierdoor kon niet worden beoordeeld of de noodzakelijke hulp naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid kon worden verwacht van de inwonende volwassen dochter en het inwonende volwassen kleinkind.
Het bestreden besluit
2. Om uitvoering te geven aan de uitspraak van de Raad heeft het college Argonaut opdracht gegeven nieuw onderzoek te verrichten. Dit heeft geleid tot een advies van Argonaut van 14 september 2023.
2.1.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 14 oktober 2020 opnieuw ongegrond verklaard. Op basis van het advies van Argonaut is het college tot de conclusie gekomen dat de ondersteuningsbehoefte van betrokkene (voor zover vallend binnen de maatwerkvoorziening aanvullende individuele ondersteuning) bestaat uit activiteiten en het maken van een wandeling (een paar keer per week) en hulp bij de administratie en financiën (wekelijks). De beschikbare algemene voorzieningen en de gebruikelijke hulp die van de inwonende volwassen dochter verwacht mag worden, staan in de weg aan het verstrekken van een maatwerkvoorziening voor deze hulpvragen. Verder heeft het college erop gewezen dat betrokkene met ingang van 12 juli 2023 is geïndiceerd voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet langdurige zorg.
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het met het bestreden besluit niet eens. Wat zij daartegen hebben aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt het beroep tegen het bestreden besluit aan de hand van wat appellanten in beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Anders dan appellanten hebben aangevoerd hoefde het college in het bestreden besluit niet in te gaan op ondersteuning bij het doen van boodschappen en het bereiden van maaltijden. Tijdens de eerdere zitting bij de Raad zijn partijen het erover eens geworden dat slechts de maatwerkvoorziening aanvullende individuele ondersteuning in geding was en dat binnen die maatwerkvoorziening de ondersteuningsbehoefte beperkt was tot hulp bij de administratie en financiën en activiteiten (buitenshuis). Ook in het eigen pgb-plan van betrokkene was geen ondersteuning bij het doen van boodschappen en het bereiden van maaltijden opgenomen. Gelet hierop mocht het college ondersteuning bij het doen van boodschappen en het bereiden van maaltijden buiten beschouwing laten. Dit betekent dat de afwijzing van een maatwerkvoorziening voor hulp bij de administratie en financiën en voor activiteiten (buitenshuis), waaronder ook begeleiding bij medische afspraken, ter beoordeling voorligt.
4.2.
Volgens appellanten heeft het college de aanvraag voor een maatwerkvoorziening voor hulp bij de administratie en financiën onterecht afgewezen op de grond dat betrokkene hiervoor een beroep kon doen op de gebruikelijke hulp die van de inwonende dochter verwacht mocht worden. Deze grond slaagt niet. In de Wmo 2015 is gebruikelijke hulp gedefinieerd als hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. [2] Blijkens het advies van Argonaut was de omvang van de ondersteuningsbehoefte bij de administratie en financiën beperkt tot één keer per week. Gelet op deze beperkte omvang mocht hulp bij de administratie en financiën naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid van de inwonende dochter worden verwacht. Bovendien volgt uit het advies van Argonaut dat de uitwonende dochter als mantelzorger betrokkene bij deze taken ondersteunde.
4.3.
Voor activiteiten (buitenshuis) kon betrokkene volgens het college gebruikmaken van verschillende beschikbare algemene voorzieningen, waaronder activiteiten in een buurthuis, Huis van de Wijk of activiteitencentrum, en het maatjesproject. Appellanten hebben enkel gesteld dat deze algemene voorzieningen in het geval van betrokkene niet passend waren. Nu deze enkele stelling niet met concrete feiten en omstandigheden is onderbouwd zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de algemene voorzieningen niet als een passende oplossing voor betrokkene konden worden aangemerkt. Dat betrokkene de voorkeur gaf aan activiteiten onder begeleiding van haar uitwonende dochter, maakt dit niet anders.
4.4.
Voor het vervoer naar medische afspraken geldt dat betrokkene hiervoor gebruik kon maken van haar scootmobiel of de aan haar verstrekte maatwerkvoorziening voor ‘deur tot deur samen reizend vervoer’ (het aanvullend openbaar vervoer). Dat betrokkene ook begeleiding nodig had tijdens de medische afspraken is niet aannemelijk gemaakt. Ter zitting hebben appellanten verklaard dat het bij de medische afspraken hoofdzakelijk ging om afspraken bij de fysiotherapeut en afspraken om de bloeddruk en bloedsuikerspiegel te meten. Dat bij dergelijke, structurele, afspraken begeleiding noodzakelijk was, is niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het beroep niet slaagt. Dit betekent dat de afwijzing van de maatwerkvoorziening in stand blijft.
5. Omdat het beroep niet slaagt krijgen appellanten geen vergoeding voor hun proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en J.J. Janssen en C.W.C.A. Bruggeman als leden, in tegenwoordigheid van C.C.M. van 't Hol als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2025.

(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum

(getekend) C.C.M. van ‘t Hol

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Wet maatschappelijke ondersteuning 2025
Artikel 1.1.1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
-
algemene voorziening:aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;
(…)
- gebruikelijke hulp:hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;
(…).
Artikel 2.3.5
(…)
3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
(…).

Voetnoten

1.Uitspraak van 31 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1073.
2.Artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015.