ECLI:NL:CRVB:2024:990
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering terug te komen van het besluit tot afwijzing van de Wajong-uitkering op basis van nieuwe feiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de aanvraag van appellant voor een Wajong-uitkering af te wijzen. Appellant had eerder, in 2009, een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat hij niet voldeed aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid. In 2020 diende hij opnieuw een aanvraag in, onderbouwd met nieuwe medische gegevens, en verzocht het Uwv om terug te komen op het eerdere besluit. Het Uwv weigerde dit, stellende dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het besluit van 2009 te herzien.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Appellant stelde dat het Uwv niet alle relevante omstandigheden had meegewogen en dat hij recht had op een Wajong-uitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv op goede gronden had gehandeld en dat de nieuwe medische gegevens niet relevant waren voor de periode waar het om ging. De Raad bevestigde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op het besluit van 11 mei 2009.
De Raad concludeerde dat de afwijzing van de Wajong-uitkering in stand bleef en dat appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van nieuwe feiten in het kader van de Wajong-regeling en de strikte voorwaarden waaronder een eerder besluit kan worden herzien.