ECLI:NL:CRVB:2024:990

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
23/547 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van het besluit tot afwijzing van de Wajong-uitkering op basis van nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de aanvraag van appellant voor een Wajong-uitkering af te wijzen. Appellant had eerder, in 2009, een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat hij niet voldeed aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid. In 2020 diende hij opnieuw een aanvraag in, onderbouwd met nieuwe medische gegevens, en verzocht het Uwv om terug te komen op het eerdere besluit. Het Uwv weigerde dit, stellende dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het besluit van 2009 te herzien.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Appellant stelde dat het Uwv niet alle relevante omstandigheden had meegewogen en dat hij recht had op een Wajong-uitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv op goede gronden had gehandeld en dat de nieuwe medische gegevens niet relevant waren voor de periode waar het om ging. De Raad bevestigde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op het besluit van 11 mei 2009.

De Raad concludeerde dat de afwijzing van de Wajong-uitkering in stand bleef en dat appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van nieuwe feiten in het kader van de Wajong-regeling en de strikte voorwaarden waaronder een eerder besluit kan worden herzien.

Uitspraak

23/547 WAJONG
Datum uitspraak: 15 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 december 2022, 21/3416 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd terug te komen van het besluit van 11 mei 2009 waarbij is geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant heeft het Uwv niet met alle relevante omstandigheden rekening gehouden en dient hij in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv op goede gronden gebleven is bij de weigering om een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.J. Brosius, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 februari 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brosius. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1986, heeft met een door het Uwv op 25 februari 2009
ontvangen formulier een aanvraag om een Wajong-uitkering ingediend. Bij besluit van 11 mei 2009 heeft het Uwv de aanvraag na medisch en arbeidskundig onderzoek afgewezen omdat appellant vanaf zijn zeventiende jaar geen 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest en in elk geval vanaf 24 februari 2008, een jaar voor datum aanvraag, minder dan 25% arbeidsongeschikt is bevonden. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Appellant heeft met een op 10 juli 2020 ontvangen formulier opnieuw een aanvraag om een Wajong-uitkering ingediend. Op verzoek van het Uwv heeft hij zijn aanvraag onderbouwd met medische stukken, te weten een psychologisch onderzoek van GZpsycholoog [A] van 25 oktober 2012, een brief van psychiater [B] van 19 mei 2020 en van psychiater [C] van 20 augustus 2020, allen verbonden aan Emergis, en een brief van de huisarts van 28 augustus 2020. Bij besluit van 19 november 2020 heeft het Uwv deze herhaalde aanvraag na onderzoek door een arts op 12 november 2020 met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beoordeeld. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, die zijn ingetreden op 1 maart 2020. Toen heeft appellant namelijk een psychose doorgemaakt waarvoor hij werd opgenomen bij Emergis. Appellant heeft echter geen recht op een Wajong-uitkering omdat sprake is van arbeidsvermogen.
1.3.
Bij besluit van 25 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 juni 2021 ten grondslag. Het Uwv heeft zich op het (nadere) standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden teruggekomen van het besluit van 11 mei 2009. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat de nieuwe medische gegevens wel voortvloeien uit dezelfde ziekteoorzaak, maar dat geen sprake is van een toename binnen 5 jaar na 2009.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Ook heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht.
2.2.
In de uitspraak heeft de rechtbank in de eerste plaats overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest.
2.3.
Verder heeft de rechtbank met verwijzing naar rechtspraak van de Raad [1] overwogen dat de aanvraag naar zijn strekking moet worden beoordeeld. In dit geval heeft het Uwv beoordeeld of sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van het eerdere besluit van 11 mei 2009. Verder is door het Uwv beoordeeld of sprake is van toegenomen beperkingen binnen vijf jaar na de eerdere aanvraag. Nu het Uwv in beroep te kennen heeft gegeven dat de gehanteerde periode niet juist is en dat beoordeeld moet worden of sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na het achttiende levensjaar heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft de vraag of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen worden gelaten bevestigend beantwoord. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de door appellant genoemde omstandigheden van de psychose, de gestelde diagnose van schizofrenie en de crisis-opname niet speelden rond het achttiende jaar, op [geboortedatum] 2004, noch vijf jaar daarna, maar pas vanaf maart 2020. Die gegevens werpen geen nieuw licht op de beoordeling per de achttiende verjaardag. Er is geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van het besluit van 11 mei 2009. Dat sprake zou zijn van evidente onredelijkheid van het besluit is de rechtbank niet gebleken.
2.4.
Verder heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv onderschreven dat ook in de periode van vijf jaar na de achttiende verjaardag, dus van [geboortedatum] 2004 tot en met [geboortedatum] 2009 geen sprake is geweest van toegenomen beperkingen. In dat verband heeft de rechtbank onder meer overwogen dat bij de eerdere aanvraag in 2009 ook de zogenoemde Amber-periode is beoordeeld en dat uit een psychiatrische expertise van 14 april 2004 van psychiater F.W. van der Poel, die op verzoek van het Uwv was verricht, niet van een psychiatrische stoornis is gebleken.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gevraagd de gronden van het bezwaar en beroep als herhaald en ingelast te beschouwen. Aangevoerd is dat de Raad als eis aan een rapport stelt dat inzichtelijk moet zijn op welke waarneming en verklaringen de conclusie is gebaseerd en langs welke weg die conclusies zijn bereikt. Dat in bezwaar is ingestemd met een telefonische hoorzitting maakt niet dat deze wijze van horen, waarbij psychische aspecten spelen, zorgvuldig is. Verder vindt de medische problematiek van de schizofrenie zijn oorzaak in de situatie rond het achttiende jaar. Een uitdraai van het huisartsenjournaal van 3 februari 2023 is overgelegd. Ten slotte heeft de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijk deskundige benoemd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over het niet terugkomen van de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Het Uwv heeft op het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 11 mei 2009 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is.
4.2.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat appellant bij zijn herhaalde aanvraag en in bezwaar geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb heeft vermeld. De gronden van appellant in hoger beroep zijn in essentie een herhaling van de gronden in beroep. Er is geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Daarbij wordt benadrukt dat de medische stukken op zichzelf wel nieuwe medische gegevens bevatten, maar dat deze niet zien op de hier in geding zijnde periode.
4.4.
Over de beoordeling van de medische situatie van appellant in de zogenoemde Amberperiode, die loopt van 30 oktober 2004 tot 30 oktober 2009, wordt als volgt overwogen. De grond in hoger beroep dat het aannemelijk is dat de toegenomen psychische problematiek haar oorzaak vindt in de medische gesteldheid van appellant op zijn achttiende jaar mag juist zijn, maar dit wordt ook niet door het Uwv bestreden. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de toename van de psychische problematiek is gelegen in 2020 en daarmee ruim na de te beoordelen periode van 2004 tot 2009. Dit standpunt van het Uwv wordt niet onjuist geacht.
4.5.
De uitdraai van het huisartsenjournaal van 3 februari 2023, die in hoger beroep is overgelegd, maakt de beoordeling niet anders. Daarin is melding gemaakt van schizofrenie, met de toevoeging ‘eerste psychose 2020’. Dit stemt overeen met de door appellant in bezwaar overgelegde brief van de huisarts van 28 augustus 2020, waarin is vermeld dat appellant sinds 2005 bij de huisarts bekend is met fors belemmerende psychische klachten, waarvoor meermaals hulp is gezocht en dat appellant in 2020 zijn eerste psychose heeft doorgemaakt, waarna de diagnose schizofrenie is gesteld. Het Uwv heeft, gelet op deze informatie van de huisarts en de behandelend psychiaters, terecht gesteld dat de toename van beperkingen is ingetreden na de periode van vijf jaar na het achttiende levensjaar. Om die reden kan deze toename van beperkingen er niet toe leiden dat appellant als jonggehandicapte in de zin van de Wajong wordt aangemerkt.
4.6.
Nu er geen twijfel is aan de medische beoordeling, wordt geen aanleiding gezien voor het raadplegen van een onafhankelijk deskundige, zoals door appellant is verzocht.
4.7.
Het standpunt van appellant dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat appellant bij de behandeling van het verzoek om terug te komen van het besluit van 11 mei 2009 niet is gezien door een geregistreerd verzekeringsarts en in bezwaar is volstaan met een telefonische hoorzitting, wordt niet gevolgd. Appellant is in de primaire fase gezien op het spreekuur van een arts van het Uwv en in bezwaar is sprake geweest van een telefonische hoorzitting door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Geoordeeld wordt dat een lichamelijk of psychisch onderzoek door een verzekeringsarts op een fysiek spreekuur geen meerwaarde zou hebben gehad omdat het in dit geval gaat om de beoordeling van een medische situatie in een ver verleden en de uitkomsten van een medisch onderzoek medio 2021 weinig zeggen over de medische situatie van appellant rond 2009 en de vijf jaren daarna. Bovendien is namens appellant in bezwaar vooraf uitdrukkelijk ingestemd met een telefonische hoorzitting door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarbij naast appellant en zijn moeder ook een psychiatrisch verpleegkundige aanwezig is geweest.
4.8.
Nu van onjuistheid van het besluit van 11 mei 2009 niet is gebleken kan niet worden geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek om terug te komen van dat besluit evident onredelijk is.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.