ECLI:NL:CRVB:2024:970

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
22/3987 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante per 24 januari 2022 na zorgvuldige beoordeling door het Uwv

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante per 24 januari 2022. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd kunnen worden. Appellante had zich ziekgemeld na een verkeersongeval en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering omdat appellante in staat werd geacht om andere functies te vervullen, ondanks haar beperkingen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar zowel appellante als het Uwv aanwezig waren. De Raad concludeert dat er geen toename van beperkingen is vastgesteld ten opzichte van de eerdere beoordeling en bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het bezwaar van appellante ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 24 januari 2022 terecht is en dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

22/3987 ZW
Datum uitspraak: 8 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2022, 22/2617 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 24 januari 2022 heeft beëindigd. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 maart 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante is voor het laatst werkzaam geweest bij [naam B.V.] als chauffeur/begeleidster voor gemiddeld 14,64 uur per week. Op 4 december 2019 heeft zij zich ziekgemeld naar aanleiding van een verkeersongeval. Het dienstverband is op 3 juni 2020 geëindigd en in aansluiting daarop is aan appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In september 2021 heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden in het kader van een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) door het Uwv. Het Uwv heeft vervolgens de ZW-uitkering van appellante per 21 oktober 2021 beëindigd, omdat zij op 2 december 2020 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar laatste werk als chauffeur/begeleidster, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Daarnaast heeft het Uwv geweigerd appellante per 1 december 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toe te kennen, omdat zij de wachttijd niet heeft voltooid.
1.2.
Appellante heeft zich op 29 november 2021 vanuit de situatie waarin zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, opnieuw ziekgemeld. Het Uwv heeft appellante per 21 januari 2022 een ZW-uitkering toegekend. Op 20 januari 2022 heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante geschikt geacht voor de eerder in het kader van de ZW geselecteerde functie van administratief medewerker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 24 januari 2022 de ZW-uitkering van appellante per gelijke datum beëindigd.
1.3.
Bij besluit van 12 april 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 april 2022 ten grondslag. Deze verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een objectief verslechterd medisch beeld ten opzichte van de EZWb en appellante daarom geschikt is voor alle bij de EZWb geselecteerde functies.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek van de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is geweest. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat tot het aannemen van meer beperkingen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Appellante heeft pijnklachten aan de linkerkant van haar lichaam. Hiervoor dienen volgens haar verdergaande beperkingen te worden aangenomen dan zoals vermeld in de FML van 3 september 2021. Volgens appellante is ten onrechte geen enkele beperking vastgesteld in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren in verband met haar psychische klachten. Appellante heeft gesteld dat zowel haar psychische als haar fysieke klachten zijn toegenomen na de EZWb. In hoger beroep heeft appellante een rapport van Calder Werkt van 10 juli 2023 ingebracht, waarin verslag wordt gedaan van een arbeids-medisch belastbaarheidsonderzoek in het kader van de Participatiewet. De arts van Calder Werkt heeft in de hierbij opgestelde FML verdergaande fysieke beperkingen, psychische beperkingen en een urenbeperking van zestien tot twintig uur opgenomen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. In hoger beroep heeft het Uwv nog rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 februari 2024 en 7 maart 2024 ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in die rapporten opgemerkt dat het rapport van Calder Werkt geen aanleiding geeft voor een ander standpunt, omdat het onderzoek van Calder Werkt van ruim na de datum in geding is, het medisch onderzoek uitsluitend heeft bestaan uit een anamnese en een observatie en het onderzoek is verricht in het kader van de PW, waarbij het gaat om het in kaart brengen van de re-integratie mogelijkheden, anders dan de ZW, waarbij het gaat om een beoordeling of de betrokkene arbeidsongeschikt is als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt de vraag of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een betrokkene recht op een ZW-uitkering als hij ongeschikt is voor ‘zijn arbeid’ als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken. Volgens vaste rechtspraak wordt met ‘zijn arbeid’ bedoeld het laatst verrichte werk voorafgaand aan de ziekmelding. Dit is de hoofdregel.
4.2.
Een uitzondering hierop wordt aangenomen in de situatie dat eerder een EZWb heeft plaatsgevonden, betrokkene niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek heeft gemeld. In een dergelijke situatie geldt het toetsingskader zoals uiteen is gezet in de uitspraak van de Raad van 23 december 2022. [1] Uit deze uitspraak blijkt dat – anders dan voorheen in de rechtspraak werd aangenomen – een hersteldverklaring niet kan worden gebaseerd op slechts één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Bij de toepassing van artikel 19 van de ZW moet zijn voldaan aan de volgende twee voorwaarden:
1. van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
2. op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de EZWb vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de EZWb geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%.
4.3.
Aan deze voorwaarden is in ieder geval voldaan als de (verzekerings)arts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is dan voldoende om een beëindiging van een ZW-uitkering op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen. Indien de medische beperkingen van betrokkene ten opzichte van de EZWb op een of meer punten van de FML zijn toegenomen, dan moet worden beoordeeld in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies.
4.4.
De beroepsgrond van appellante dat sprake is van meer dan wel verdergaande beperkingen slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met het rapport van 11 april 2022 en het in beroep ingebrachte rapport van 18 oktober 2022 voldoende gemotiveerd dat geen aanwijzingen bestaan voor het aannemen van een verslechtering op lichamelijk of psychisch vlak sinds de EZWb. De lichamelijke en psychische klachten van appellante waren reeds bekend en meegewogen bij de EZWb. Uit het uitgebreide lichamelijk onderzoek en het psychisch onderzoek door de primaire arts op 20 januari 2022 volgt geen verslechtering van de klachten ten opzichte van de EZWb. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met de rapporten van 19 februari 2024 en 7 maart 2024 inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd waarom het rapport van Calder Werkt geen aanleiding geeft om het ingenomen standpunt te wijzigen. De Raad kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin volgen. Andere medische gegevens zijn niet ingebracht.
4.5.
Op grond van bovenstaande bestaat geen aanleiding om aan de conclusie van het Uwv dat geen sprake is van een toename van de beperkingen van appellante, te twijfelen. De rechtbank heeft het besluit tot beëindiging van de ZW-uitkering per 24 januari 2022 daarom terecht in stand gelaten.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 24 januari 2022 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) A.M. Geurtsen