ECLI:NL:CRVB:2024:967

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
21/4404 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en de rol van coronamaatregelen in de functieselectie

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van betrokkene door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 12 april 2020. Betrokkene, die als office manager werkte, had zich op 21 februari 2019 ziekgemeld en ontving vanaf 4 maart 2019 een Ziektewet-uitkering. Het Uwv beëindigde de uitkering op basis van de conclusie dat betrokkene meer dan 65% van zijn loon kon verdienen, zoals vastgesteld in een arbeidsdeskundig onderzoek. Betrokkene maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt, ook na een herbeoordeling door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige.

De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, waarbij werd overwogen dat het Uwv niet hoefde te onderzoeken of de geselecteerde functies voldeden aan de coronamaatregelen. De rechtbank oordeelde dat de functieselectie door het Uwv op basis van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) een theoretisch onderzoek was en dat de coronamaatregelen geen invloed hadden op de beoordeling van de geschiktheid van de functies.

In hoger beroep herhaalden de erven van betrokkene de stelling dat de functies niet als algemeen geaccepteerde arbeid konden worden aangemerkt, omdat het Uwv niet had onderzocht of deze functies toegankelijk waren onder de coronamaatregelen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 12 april 2020 terecht was. De Raad stelde vast dat de erven geen gronden hadden aangevoerd tegen de medische basis van het besluit en dat de coronamaatregelen geen rol speelden in de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling.

Uitspraak

21/4404 ZW
Datum uitspraak: 8 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
8 november 2021, 21/1775 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van [betrokkene] (betrokkene), laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (de erven)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de Ziektewet-uitkering van betrokkene per 12 april 2020 heeft beëindigd. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe dat het Uwv niet hoefde te onderzoeken of in de bij de eerstejaars Ziektewetbeoordeling geselecteerde functies kon worden voldaan aan de bijzondere eisen die in verband met de coronamaatregelen golden.

PROCESVERLOOP

Namens betrokkene heeft mr. E. van de Bogaard, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. van de Boogaard heeft bericht dat betrokkene op [overlijdensdatum] 2023 is overleden en dat de procedure namens de erven wordt voortgezet.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 februari 2024. De erven zijn verschenen, bijgestaan door mr. Van den Bogaard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Breevoort.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene heeft als office manager gewerkt voor gemiddeld 40,15 uur per week. Hij heeft zich op 21 februari 2019 ziekgemeld vanuit de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft betrokkene per 4 maart 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft betrokkene het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft betrokkene belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 februari 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat betrokkene niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd op basis waarvan de resterende verdiencapaciteit van betrokkene is vastgesteld op 66,58%. Het Uwv heeft bij besluit van 11 maart 2020 de ZW-uitkering van betrokkene met ingang van
12 april 2020 beëindigd omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Betrokkene heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om meer beperkingen aan te nemen en heeft op 12 februari 2021 de FML gewijzigd. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat de primair geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn voor betrokkene. De resterende verdiencapaciteit is daarom ongewijzigd vastgesteld op meer dan 65%. Bij beslissing op bezwaar van 26 februari 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 11 maart 2020 ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen.
2.1.1.
Het Uwv heeft in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 februari 2021 toegelicht dat in de systematiek van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) wordt uitgegaan van de functieaspecten zoals die zijn vastgelegd bij de functieanalyse. Deze gegevens blijven volgens het destijds geldende Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit; artikel 9, aanhef en onder a) 24 maanden geldig. Daardoor kunnen volgens het Uwv de coronamaatregelen, zoals het houden van
1,5 meter afstand, niet bij de beoordeling worden betrokken en kunnen de geselecteerde functies onveranderd als algemeen geaccepteerde arbeid worden beschouwd. Dat een functie wegens coronamaatregelen feitelijk niet toegankelijk zou zijn, wordt volgens het Uwv buiten beschouwing gelaten, omdat het geen verband houdt met de inhoud van de functie en de functiebelasting. Het Uwv heeft daarbij verwezen naar artikel 19ab, tweede lid, van de ZW, waarin is bepaald dat bij het vaststellen van de verdiencapaciteit buiten beschouwing wordt gelaten of de verzekerde de arbeid feitelijk kan verkrijgen. Het Uwv blijft daarom bij zijn standpunt dat er geen aanleiding is om te beoordelen of in de geselecteerde functies kan worden voldaan aan de bijzondere eisen die op grond van de coronamaatregelen worden gesteld, zoals betrokkene heeft aangevoerd.
2.1.2.
De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv gevolgd. De functieselectie door de arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) aan de hand van het CBBS is een theoretisch onderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank valt het eventueel (tijdelijk) niet toegankelijk zijn van functies door de coronamaatregelen daarom buiten het beoordelingskader van artikel 19aa en l9ab van de ZW. Dit betekent dat buiten beschouwing kan blijven of in de geselecteerde functies kan worden voldaan aan de bijzondere eisen die in verband met de coronamaatregelen golden. De beroepsgrond dat functies waarin niet kan worden voldaan aan de bijzondere eisen die de coronaregelgeving stelt, niet kunnen worden aangemerkt als algemeen geaccepteerde arbeid, slaagt daarom niet.
2.2.
De rechtbank heeft betrokkene ook niet gevolgd in zijn standpunt dat een uitkering niet mag worden beëindigd als de beëindiging van de uitkering is gebaseerd op functies die op dat moment niet kunnen worden geëffectueerd omdat de functies niet toegankelijk zijn wegens de coronamaatregelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd dat het bij de functieselectie geen rol speelt als mogelijk niet direct in een functie kan worden hervat, bijvoorbeeld omdat er geen vacature is. In dezelfde lijn speelt het geen rol als hervatting niet direct mogelijk is omdat een functie wegens de coronamaatregelen niet beschikbaar is.
Het standpunt van appellanten
3.1.
De erven zijn het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij hebben in hoger beroep het primaire standpunt herhaald dat functies waarin niet kon worden voldaan aan de bijzondere eisen die in verband met de coronamaatregelen golden, niet hadden mogen worden aangemerkt als ‘algemeen geaccepteerde arbeid’ als bedoeld in artikel 19ab, derde lid, van de ZW. Het Uwv had daarom moeten onderzoeken of in de geselecteerde functies kon worden voldaan aan deze eisen. In de eerste plaats had onderzocht moeten worden of een eventuele bedrijfssluiting tijdens de lockdown de functies niet toegankelijk maakte. Indien het betreffende bedrijf wel geopend was, dan had onderzocht moeten worden of coronamaatregelen, zoals de afstandseis van 1,5 meter, in de weg stonden aan uitoefening van de functies. Dit is volgens de erven geen arbeidsmarktfactor, maar heeft betrekking op de geschiktheid van de individuele functies. Subsidiair hebben de erven herhaald dat de ZWuitkering pas had kunnen worden beëindigd op het moment dat de coronamaatregelen zodanig waren versoepeld dat de geselecteerde functies ook daadwerkelijk toegankelijk waren. Een schatting op theoretische functies moet wel een zekere realiteitswaarde hebben, in die zin dat de geduide functies feitelijk toegankelijk zijn. Als gevolg van de lockdown en het vrijwel volledig stilvallen van de arbeidsmarkt rond de datum in geding, had betrokkene vrijwel geen enkele mogelijkheid om werk te vinden. Het als gevolg van een pandemie volledig ontoegankelijk zijn geworden van de arbeidsmarkt behoort niet tot het normale werkloosheidsrisico van de op die arbeidsmarkt aangewezen werknemers.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering met ingang van 12 april 2020 in stand heeft gelaten aan de hand van wat de erven in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De erven hebben in hoger beroep geen gronden aangevoerd tegen de medische grondslag van het bestreden besluit. Het hoger beroep is alleen gericht tegen de arbeidskundige grondslag.
4.3.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4.4.
De erven hebben in hoger beroep ten eerste aangevoerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet als algemeen geaccepteerde arbeid kunnen worden aangemerkt omdat het Uwv niet heeft onderzocht of op de datum in geding, 12 april 2020, in de functies kon worden voldaan aan de destijds geldende coronamaatregelen. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het Uvw niet hoefde te onderzoeken of in de geselecteerde functies kon worden voldaan aan de bijzondere eisen die in verband met de coronamaatregelen golden. In de systematiek van het CBBS wordt uitgegaan van de functieaspecten zoals die zijn vastgelegd bij de functieanalyse op een bepaalde datum, de zogenoemde actualisatiedatum. Deze gegevens blijven volgens
artikel 9, aanhef en onder a, van het destijds geldende Schattingsbesluit 24 maanden geldig. Binnen deze 24 maanden hoeft het Uwv geen rekening te houden met eventuele wijzigingen die plaatsvinden in de (belasting van de) functie, bijvoorbeeld als gevolg van coronamaatregelen. Dit betekent ook dat bij de functieselectie buiten beschouwing dient te worden gelaten of een functie wegens de coronamaatregelen al dan niet feitelijk toegankelijk is, zoals appellant heeft gesteld. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat de geselecteerde functies hierdoor onvoldoende realiteitswaarde hebben. Het CBBS bevat voorbeeldfuncties die theoretisch gezien kunnen worden uitgeoefend door mensen met een arbeidsbeperking, inclusief de belasting van die functies. Een functie wordt alleen in het CBBS opgenomen als de Standaard Beroepen Classificatie-code (SBC-code) waarbinnen de functie valt, een landelijke dekking heeft. Dat betekent dat er in alle vijf regio’s één of meerdere functies actueel zijn. Hierdoor wordt de realiteitswaarde van de functies gewaarborgd. De feitelijke verkrijgbaarheid speelt daarbij geen rol. In dit verband heeft het Uwv terecht verwezen naar artikel 19ab, tweede lid, van de ZW, waarin is bepaald dat bij het vaststellen van de verdiencapaciteit buiten beschouwing wordt gelaten of de verzekerde de arbeid feitelijk kan verkrijgen.
4.5.
Ook de subsidiaire beroepsgrond slaagt niet. Uit 4.4 volgt dat de feitelijke verkrijgbaarheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geen rol speelt bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Dit betekent dat deze omstandigheid evenmin reden kan zijn om de uitkomst van de schatting, oftewel het beëindigen van de uitkering, per een latere datum te effectueren.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 12 april 2020 in stand blijft.
6. De erven krijgen daarom geen vergoeding voor hun proceskosten. Zij krijgen ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en J.D. Streefkerk en H.E.L. Grooten als leden, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024.
(getekend) E. Dijt
(getekend) D. Schaap

Bijlage

Artikel 19aa van de Ziektewet
1. In afwijking van artikel 19 heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van deze wet, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19; en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, heeft de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
(…)
(…)
5. Onder maatmaninkomen wordt verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
Artikel 19ab, eerste tot en met derde lid, van de Ziektewet
1. Het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa, wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Van een arbeidskundig onderzoek kan onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden worden afgezien.
2. Bij het vaststellen van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen wordt, zo mogelijk, rekening gehouden met verkregen nieuwe bekwaamheden, maar wordt buiten beschouwing gelaten of de verzekerde de arbeid feitelijk kan verkrijgen. (…)
3. Onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste, tweede en derde lid, en artikel 19aa, eerste en vijfde lid, nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld.
Artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen worden de volgende regels in acht genomen:
a. in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen, waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. Onder deze bekwaamheden worden ten minste verstaan mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en eenvoudig computergebruik. Deze arbeid wordt nader omschreven in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies. Deze functies vertegenwoordigen ieder ten minste drie arbeidsplaatsen. De gegevens met betrekking tot de in aanmerking genomen functies, met alle daaraan verbonden specifieke aspecten inzake belasting, beloning en opleidingseisen mogen op het moment van de datum waarop de ter gelegenheid van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gegeven beschikking betrekking heeft, niet ouder zijn dan 24 maanden.